6.2.De rechtbank overweegt dat, nu verweerder de problemen van eiser niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht heeft, geen sprake is geweest van een gedwongen vertrek uit Gaza-stad, waardoor artikel 1D van het Vluchtelingverdrag onverminderd op hem van toepassing is. Dat eiser niet door de UNWRA beschermd zou kunnen worden, heeft hij niet aannemelijk gemaakt.
7. Eiser stelt zich verder op het standpunt dat verweerder niet inhoudelijk is ingegaan op de door eiser aangehaalde rapporten, waarmee hij zijn beroep op artikel 3 van het Europees Verdrag voor bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft onderbouwd en dat het beroep reeds hierom gegrond is.
Verweerder heeft ter zitting terecht gewezen op het bestreden besluit, met daarin een verwijzing naar het voornemen, waarin onder verwijzing naar recente landeninformatie is geconcludeerd dat in Gaza geen sprake is van een zodanige mate van geweld dat er zwaarwegende gronden bestaan om aan te nemen dat een burger aldaar enkel door zijn aanwezigheid een reëel risico loopt om slachtoffer te worden van dat geweld. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat hiermee afdoende is onderbouwd waarom de door eiser aangehaalde artikelen geen grond vormen hieromtrent anders te oordelen.
8. Eiser komt niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
9. Eiser is ten slotte van mening dat het feit dat hij zich niet direct bij aankomst in Nederland heeft gemeld bij de autoriteiten geen afbreuk doet aan zijn inhoudelijke asielrelaas.
Op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn indien de vreemdeling de vreemdeling Nederland onrechtmatig is binnengekomen of zijn verblijf op onrechtmatige wijze heeft verlengd en zich, gezien de omstandigheden van zijn binnenkomst, zonder gegronde reden niet zo snel mogelijk bij een ambtenaar belast met de grensbewaking of het toezicht op vreemdelingen heeft aangemeld, en daar kenbaar heeft gemaakt dat hij internationale bescherming wenst;
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte bij de beoordeling van de aanvraag van eiser betrokken dat eiser pas enkele dagen na zijn aankomst in Nederland asiel heeft aangevraagd en zijn aanvraag op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw 2000 als kennelijk ongegrond afgewezen. Indien eiser van mening was dat hij te vrezen had voor vervolging, mocht van hem verwacht worden dat hij meteen de bescherming van de Nederlandse autoriteiten had gevraagd. Verweerder heeft daarom terecht artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder h, van de Vw aan eiser tegengeworpen. De beroepsgrond slaagt niet.
10. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.