ECLI:NL:RBDHA:2018:10947

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 8783
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Smartengeldvergoeding voor politieambtenaar met PTSS en de toepassing van arbeidsongeschiktheidspercentages

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar en de korpschef van Politie over de toekenning van smartengeld op grond van artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (BARP). De eiser, werkzaam als politieambtenaar, had een posttraumatische stressstoornis (PTSS) die erkend was als beroepsziekte. De korpschef had in een eerder besluit een bedrag van € 60.390,- netto aan smartengeld toegekend, maar dit bedrag werd later verhoogd naar € 60.583,- na een gegrondverklaring van het bezwaar door de verweerder. Eiser ging in beroep tegen dit besluit, waarbij hij stelde dat het smartengeld gebaseerd moest worden op een theoretisch arbeidsongeschiktheidspercentage van 68,65% in plaats van het praktisch percentage van 37,48% dat door het UWV was vastgesteld.

De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de korpschef terecht het praktische arbeidsongeschiktheidspercentage had gehanteerd bij de berekening van het smartengeld. De rechtbank oordeelde dat de regelgeving vereist dat het percentage van arbeidsongeschiktheid zoals vastgesteld door het UWV leidend is, en dat de korpschef geen ruimte had om hiervan af te wijken. De rechtbank benadrukte dat smartengeld een vergoeding is voor immateriële schade en dat de praktische schatting van de arbeidsongeschiktheid in dit geval lager was dan de theoretische schatting, waardoor deze prevaleerde.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/8783

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.O. Vreeswijk),
en

de korpschef van Politie, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. M.J.M. Suijs).

Procesverloop

Bij besluit van 14 maart 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een bedrag van € 60.390,- netto aan smartengeld toegekend op grond van artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).
Bij besluit van 28 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser gegrond verklaard en een bedrag van € 60.583,- netto aan smartengeld toegekend.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2018.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten
1.1.
Eiser is werkzaam als politieambtenaar bij de Eenheid [plaats]. Bij besluit van 5 januari 2015 heeft verweerder de bij eiser vastgestelde posttraumatische stressstoornis (PTSS) erkend als beroepsziekte.
1.2.
Aan eiser is bij besluit van 6 april 2016 met ingang van 30 april 2016 een WGA-uitkering toegekend. Daarbij is de mate van arbeidsongeschiktheid bepaald op 37,48%. In het arbeidsdeskundig onderzoek dat ten grondgrondslag ligt aan dit besluit is vermeld dat eiser op basis van de bij hem vastgestelde beperkingen functies kan verrichten waarmee hij € 8,- per uur kan verdienen. Op basis van deze theoretische schatting is het arbeidsongeschiktheidspercentage 68,65%. Eiser heeft evenwel inkomsten uit arbeid. Hij is voor 38,39 uur per week werkzaam in een aangepaste functie (Senior Intelligence) bij de eigen werkgever. Eiser werkt drie hele dagen (24 uur per week) en volgt daarnaast onder werktijd één dag therapie en heeft één dag recuperatietijd nodig. Eiser voert zijn werkzaamheden nu langer dan twee jaar zonder noemenswaardige uitval of problemen uit. Ondanks dat eiser tot op heden deze werkzaamheden nog niet in volledige omvang heeft kunnen uitvoeren, kan worden gesteld dat het werk in de vorm waarop het nu wordt uitgevoerd passend is en past bij zijn belastbaarheid. Het uurloon (inclusief vakantiegeld en eindejaarsuitkering) bedraagt € 25,52. Aangezien de arbeidsomvang van de maatman hoger is dan de arbeidsomvang van de gerealiseerde functie wordt het gerealiseerde uurloon gereduceerd met de factor 24/38,39. Daarmee wordt het feitelijk gerealiseerde verdiencapaciteit vastgesteld op € 15,95 per uur. Op basis van een praktische schatting van de verdiensten is de arbeidsongeschiktheid 37,48%. Aangezien de praktische schatting lager is dan de theoretische schatting (68,65%) prevaleert de praktische schatting.
1.3.
Bij brief van 20 mei 2016 heeft eiser verzocht om toekenning van smartengeld op grond van artikel 54a van het Barp en het coulancebeleid voor verjaarde aanspraken (Tweede Kamer, vergaderjaar 2014-2015, 29 628, nr. 468). Eiser heeft eigen verklaringen overgelegd. Daarin verklaart hij dat hij de klachten vanaf medio 2010 heeft gemerkt en dat er op 26 augustus 2016 sprake is van een medische eindsituatie.
Standpunten partijen.
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het smartengeld bepaald op 37,5% van het - alsnog over 2017 geïndexeerde - maximumbedrag van € 161.555,- zijnde € 60.583,-. Daarbij is verweerder uitgegaan van een arbeidsongeschiktheids-percentage van 37,48% zoals dit is bepaald door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) bij besluit van 6 april 2016. Verweerder stelt in het bestreden besluit dat, hoewel hij het standpunt van eiser kan begrijpen dat het smartengeld geen vergoeding van vermogensschade is, hij volgens de regelgeving uit dient te gaan van het vastgestelde arbeidsongeschiktheidspercentage van 37,48% en niet van de theoretische schatting van het arbeidsongeschiktheidspercentage van 68,65%.
2.2.
Eiser handhaaft in beroep zijn standpunt dat moet worden uitgegaan van de theoretische schatting van de mate van arbeidsongeschiktheid van 68,65%. Het smartengeld op grond van artikel 54a van het Barp is een vergoeding voor ander nadeel dan vermogensschade. Het gaat bij de vergoeding van andere schade dan vermogensschade niet om het (gedeeltelijk) herstel in feitelijke zin (het feitelijk gerealiseerd verdienvermogen) maar om een verevening op een meer abstract niveau. Het nadeel dat beoogt te worden vergoed door toekenning van smartengeld, te weten pijn, verdriet, gederfde levensvreugd blijft namelijk aanwezig ongeacht de in het kader van re-integratie feitelijk gerealiseerde arbeid en de daarbij behorende bezoldiging.
Regelgeving
3.1.
Ingevolge artikel 54a, eerst lid, van het Barp wordt, in geval van invaliditeit die voortvloeit uit een dienstongeval of een beroepsziekte, aan de desbetreffende ambtenaar smartengeld vergoed tot een netto maximum bedrag van € 164.300,–.
Ingevolge het vierde lid stelt de minister van Justitie en Veiligheid nadere regels vast omtrent de toekenning van de uitkering, bedoeld in het eerste lid.
3.2.
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder f, van de Regeling vergoeding beroepsziekten politie (Regeling) wordt in deze regeling verstaan onder:
smartengeld: een vergoeding ter hoogte van een met inachtneming van deze regeling vast te stellen uitkeringspercentage van het bedrag genoemd in artikel 54a, eerste lid, van het besluit.
3.3.
Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Regeling is – voor zover hier van belang – wijst het bevoegd gezag een onafhankelijke deskundige aan die de als gevolg van de beroepsziekte ontstane mate van invaliditeit van de ambtenaar, uitgedrukt in procenten, vaststelt aan de hand van de Guides to the Evaluation of Permanent Impairment van de American Medical Association.
Ingevolge het tweede lid – voor zover hier van belang – is het smartengeld gelijk aan het in het eerste lid bedoelde percentage invaliditeit, vermenigvuldigd met het in artikel 54a, eerste lid, van het besluit genoemde bedrag. Indien op grond van artikel 4 een hoger uitkeringspercentage wordt vastgesteld, is het smartengeld gelijk aan dat percentage van het in artikel 54a, eerste lid van het besluit genoemde bedrag.
3.4.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, van de Regeling wordt, indien op grond van artikel 3, eerste lid, een percentage is vastgesteld en de beroepsziekte tevens heeft geleid tot arbeidsongeschiktheid een tweede percentage vastgesteld, tenzij de ambtenaar het bevoegd gezag binnen zes weken schriftelijk verzoekt niet tot vaststelling daarvan over te gaan.
3.5.
Ingevolge het tweede lid – voor zover hier van belang – wijst het bevoegd gezag een onafhankelijke deskundige aan die het tweede percentage vaststelt aan de hand van de in het derde lid opgenomen tabel. Daarbij wordt uitgegaan van de mate van arbeidsongeschiktheid zoals bepaald door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in artikel 30, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
3.6.
Ingevolge het derde lid – voor zover hier van belang – wordt het tweede percentage vastgesteld overeenkomstig onderstaande tabel:
Arbeidsongeschiktheidstabel
Percentage aan de beroepsziekte toe te rekenen arbeidsongeschiktheid
Uitkeringspercentage
35 < 45
37,5
65 < 80
80
3.7.
Artikel 9 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten luidt – voor zover hier van belang – als volgt.
Bij bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen worden de volgende regels in acht genomen:
a. in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen, waaronder mede wordt begrepen arbeid waarvoor bekwaamheden nodig zijn die algemeen gebruikelijk zijn en binnen zes maanden kunnen worden verworven, tenzij betrokkene niet over dergelijke bekwaamheden beschikt en als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek dergelijke bekwaamheden niet kan verwerven. Onder deze bekwaamheden worden ten minste verstaan mondelinge beheersing van de Nederlandse taal en eenvoudig computergebruik. Deze arbeid wordt nader omschreven in de vorm van ten minste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies. Deze functies vertegenwoordigen ieder ten minste drie arbeidsplaatsen. De gegevens met betrekking tot de in aanmerking genomen functies, met alle daaraan verbonden specifieke aspecten inzake belasting, beloning en opleidingseisen mogen op het moment van de datum waarop de ter gelegenheid van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling gegeven beschikking betrekking heeft, niet ouder zijn dan 24 maanden;
(…)
h. in afwijking van de onderdelen b en f wordt uitgegaan van de arbeid die feitelijk wordt verricht, mits dit leidt tot een lagere mate van arbeidsongeschiktheid dan de met toepassing van onderdeel a en artikel 10 vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid;
i. voor de toepassing van onderdeel h wordt onder arbeid die feitelijk wordt verricht mede verstaan arbeid die na het intreden van de arbeidsongeschiktheid feitelijk is verricht en waartoe de betrokkene met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Anders dan eiser heeft aangevoerd is niet de Regeling smartengeld dienstongevallen politie van toepassing, maar de hiervoor onder 3.2. genoemde Regeling. De rechtbank past het betoog van eiser toe op de artikelen van laatstgenoemde regeling.
4.2.
In artikel 4, tweede lid, van de Regeling is dwingend voorgeschreven dat bij de vaststelling van het tweede percentage (het percentage van de arbeidsongeschiktheid) dient te worden uitgegaan van de mate arbeidsongeschiktheid zoals bepaald door het UWV. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij geen ruimte heeft om van deze bepaling af te wijken, zoals ook in de toelichting bij artikel 4 van de Regeling is vermeld. Het door het UWV vastgestelde arbeidsongeschikheidspercentage is in eisers geval 37,48% zo blijkt ook uit de beschikking van het UWV van 6 april 2016. Uit artikel 9, aanhef en onder h en i, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten volgt dat het theoretisch geschatte arbeidsongeschiktheidspercentage niet is aan te merken als het volgens de WIA geldende arbeidsongeschiktheidspercentage, maar dat het praktisch geschatte arbeidsongeschiktheidspercentage, nu dit laatste lager is, is aan te merken als het volgens de WIA geldende arbeidsongeschiktheidspercentage.
4.3.
Eiser heeft terecht gesteld dat in het ambtenarenschadevergoedingsrecht moet worden aangesloten bij het civiele schadevergoedingsrecht. Echter de vergelijking die eiser maakt met het civiele recht, waarbij moet worden onderscheiden tussen vermogensschade en andere schade, en waarbij het praktische arbeidsongeschiktheidspercentage zou aansluiten bij vermogensschade en de theoretische arbeidsongeschiktheidspercentage zou aansluiten bij andere schade (immateriële schade) gaat niet op. In de eerste plaats niet omdat men in het civiele recht niet is gebonden aan de Regeling. In de tweede plaats niet omdat in het civiele recht bij de vaststelling van de omvang van immateriële schade wordt gekeken naar alle omstandigheden van het geval in het bijzonder de aard en de ernst van het letsel en de gevolgen daarvan voor de betrokkene (HR 17-11-2000, ECLI:NL:PHR:2000:AA8358). Dat in het civiele recht bij bepaling van de omvang van het geestelijk leed de omstandigheid dat de betrokkene weer gedeeltelijk aan het werk is geen rol zou spelen en in het civiele recht zonder meer het theoretische arbeidsongeschiktheidspercentage als uitgangspunt zou worden genomen, staat, anders dat eiser aanvoert, voor de rechtbank dan ook geenszins vast.
4.4.
Het betoog van eiser slaagt dus niet. Verweerder heeft verweerder terecht het bedrag van het smartengeld berekend aan de hand van het arbeidsongeschiktheids-percentage van 37,48%.
4.5.
Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, nu eiser geen concreet geval heeft genoemd waarbij verweerder, in afwijking van de beschikking van het UWV waarbij is uitgegaan van het praktische arbeidsongeschiktheids-percentage, bij de vaststelling van de smartengeld op grond van artikel 54a van het (Barp) is uitgegaan van het theoretisch arbeidsongeschiktheidspercentage.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Leijten, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.