ECLI:NL:RBDHA:2018:10947
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Smartengeldvergoeding voor politieambtenaar met PTSS en de toepassing van arbeidsongeschiktheidspercentages
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politieambtenaar en de korpschef van Politie over de toekenning van smartengeld op grond van artikel 54a van het Besluit algemene rechtspositie politie (BARP). De eiser, werkzaam als politieambtenaar, had een posttraumatische stressstoornis (PTSS) die erkend was als beroepsziekte. De korpschef had in een eerder besluit een bedrag van € 60.390,- netto aan smartengeld toegekend, maar dit bedrag werd later verhoogd naar € 60.583,- na een gegrondverklaring van het bezwaar door de verweerder. Eiser ging in beroep tegen dit besluit, waarbij hij stelde dat het smartengeld gebaseerd moest worden op een theoretisch arbeidsongeschiktheidspercentage van 68,65% in plaats van het praktisch percentage van 37,48% dat door het UWV was vastgesteld.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de korpschef terecht het praktische arbeidsongeschiktheidspercentage had gehanteerd bij de berekening van het smartengeld. De rechtbank oordeelde dat de regelgeving vereist dat het percentage van arbeidsongeschiktheid zoals vastgesteld door het UWV leidend is, en dat de korpschef geen ruimte had om hiervan af te wijken. De rechtbank benadrukte dat smartengeld een vergoeding is voor immateriële schade en dat de praktische schatting van de arbeidsongeschiktheid in dit geval lager was dan de theoretische schatting, waardoor deze prevaleerde.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.