ECLI:NL:RBDHA:2018:10934

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
C/09/558684 / KG RK 18-1225
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek in strafzaak tegen verzoeker met betrekking tot rechter-commissaris

Op 7 september 2018 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het verzoek tot wraking van de rechter-commissaris mr. A.C.M. Höppener afgewezen. Het wrakingsverzoek was ingediend door de raadsman van verzoeker, mr. J.A.W. Knoester, naar aanleiding van verschillende beslissingen van de rechter-commissaris in een strafzaak tegen verzoeker. De wrakingskamer oordeelde dat de gang van zaken rondom de communicatie tussen de rechter-commissaris en de raadsman, hoewel merkwaardig, niet voldoende was om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid of dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was. De wrakingskamer benadrukte dat de gebruikelijke werkwijze van het Kabinet van de rechter-commissaris, waarbij reacties van de officier van justitie niet voorafgaand aan een beslissing worden gedeeld met de raadsman, op zichzelf niet onrechtmatig is, maar dat dit verzoeker de mogelijkheid ontnam om te reageren op het standpunt van de officier van justitie. De wrakingskamer concludeerde dat de overige gronden voor wraking, die betrekking hadden op processuele beslissingen, in principe geen grond voor wraking vormen, tenzij deze beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat ze een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleveren. Dit was in dit geval niet aan de orde. De beslissing van de wrakingskamer werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer: 2018/58
zaak- /rekestnummer: C/09/558684 / KG RK 18-1225
parketnummers: 09/827234-18 en 09/766056-18 (ttz. gevoegd)
Beslissing van 7 september 2018
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek in de zaak van
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd te [plaats] ,
hierna te noemen: verzoeker,
raadsman: mr. J.A.W. Knoester, advocaat te Den Haag,
strekkende tot de wraking van
mr. A.C.M. Höppener,
rechter-commissaris in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter-commissaris.
Belanghebbenden in deze procedure zijn:
de officieren van justitie mr. S.A. Minks en mr. N.J.P. Coenen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 18 augustus 2018;
- de schriftelijke reactie van de rechter-commissaris van 24 augustus 2018.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling op 3 september 2018 zijn verschenen de raadsman van verzoeker en namens belanghebbenden mr. H.G. de Koning, officier van justitie. De rechter-commissaris is zoals aangekondigd niet verschenen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter-commissaris in de strafzaak met bovengenoemde parketnummers tegen verzoeker als verdachte.
2.2.
Op 23 juli 2018 heeft in de bovengenoemde strafzaak tegen verzoeker een pro forma-zitting plaatsgevonden. Op die zitting heeft de raadsman van verzoeker – onder andere – verzocht de zaak te verwijzen naar de rechter-commissaris om twee door de raadsman aanbevolen deskundigen, te weten de psycholoog J.M. Oudejans en de psychiater C.A.M. van der Meijs, te benoemen om gedragskundig onderzoek te verrichten.
De rechtbank heeft vervolgens bepaald dat er een onderzoek dient plaats te vinden naar de geestesvermogens van verzoeker. Zij heeft ambtshalve gelast dat er een triple rapportage door het NIFP dient te worden opgemaakt en de stukken in handen van de rechter-commissaris gesteld om deskundigen te benoemen. Gelet op deze beslissing heeft de rechtbank bepaald dat de aanbeveling door de raadsman van verzoeker van namen van deskundigen geen bespreking meer behoeft.
De rechtbank heeft de zaak verwezen naar de rechter-commissaris en bepaald dat, indien de rechter-commissaris verzoeken afwijst, deze op de volgende zitting herhaald kunnen worden.
2.3.
Op 31 juli 2018 heeft de raadsman van verzoeker op grond van artikel 227 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) de rechter-commissaris de deskundigen J.M. Oudejans en C.A.M. van der Meijs aanbevolen en haar verzocht hen te benoemen tot deskundigen in de strafzaak tegen verzoeker. Subsidiair heeft de raadsman van verzoeker verzocht een regiebijeenkomst ex artikel 185 Sv te gelasten als de rechter-commissaris zou overwegen het verzoek af te wijzen..
2.4.
De rechter-commissaris heeft bij beslissing van 8 augustus 2018 de verzoeken van de raadsman van verzoeker afgewezen. Zij heeft daarbij overwogen dat er – gelet op de afgebakende en gesloten terugverwijzing door de rechtbank – geen ruimte bestaat om over te gaan tot benoeming van andere dan aan het NIFP verbonden deskundigen. Het bepaalde in artikel 227 Sv biedt volgens de rechter-commissaris evenmin ruimte om in te gaan op het verzoek van de raadsman. Verder heeft de rechter-commissaris ervan afgezien om een regiebijeenkomst ex artikel 185 Sv te organiseren.
Uit de beslissing van 8 augustus 2018 van de rechter-commissaris blijkt dat de belanghebbenden op 7 augustus 2018 schriftelijk hebben gereageerd op voornoemde verzoeken van de raadsman van verzoeker.
2.5.
Bij e-mailbericht van 11 augustus 2018 heeft de raadsman van verzoeker aan de rechter-commissaris meegedeeld dat voornoemde beslissing van 8 augustus 2018 volgens hem onjuist is. Verder wil hij van de rechter-commissaris vernemen waarom de schriftelijke reactie van de belanghebbenden van 7 augustus 2018 niet aan hem is verstrekt.
2.6.
Bij brief van 12 augustus 2018 aan de rechter-commissaris heeft de raadsman nader toegelicht waarom naar zijn mening de beslissing van de rechter-commissaris van 8 augustus 2018 onjuist is. Kort samengevat is de raadsman van mening dat de gesloten terugverwijzing geen beletsel vormt om zijn verzoek in te willigen. Verder is hij van mening dat artikel 185 Sv ook na een terugverwijzing van toepassing is. Hij heeft de rechter-commissaris verzocht een herstelbeschikking af te geven die voldoet aan juiste procedurele normen door pas te beslissen nadat alle partijen kennis hebben genomen van de ingediende stukken en met inachtneming van de juiste feiten.
Subsidiair heeft de raadsman van verzoeker de rechter-commissaris verzocht zijn brief van 12 augustus 2018 als een nieuw verzoek ex artikel 227 Sv aan te merken. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht alsnog een regiebijeenkomst ex artikel 185 Sv te houden.
2.7.
Bij e-mailbericht van 13 augustus 2017 heeft de belanghebbende mr. N.J.P. Coenen alsnog voornoemde schriftelijke reactie van 7 augustus 2018 aan de raadsman van verzoeker verzonden. Kort samengevat heeft zij meegedeeld dat met het NIFP is afgesproken dat alle rapportages in extremismezaken via het NIFP Midden Nederland dienen te verlopen, omdat men daar over rapporteurs beschikt die de VERA-2R-training hebben gedaan, intervisies volgen met betrekking tot dit soort zaken en vaak achtergrondtrainingen hebben gedaan.
2.8.
Naar aanleiding van dit e-mailbericht heeft de raadsman bij e-mailbericht van 13 augustus 2018 aan de rechter-commissaris zijn standpunt nader toegelicht.
2.9.
Bij e-mailbericht van 15 augustus 2018 hebben de belanghebbenden gereageerd op de (aanvullende) verzoeken van de raadsman. Kort samengevat persisteren zij bij hetgeen zij in hun schriftelijke reactie van 7 augustus 2017 hebben meegedeeld.
2.10.
De griffier van de rechter-commissaris heeft bij e-mailbericht van 17 augustus 2018 aan de raadsman bericht dat de rechter-commissaris geen aanleiding ziet om naar aanleiding van de e-mailberichten van de raadsman van 11, 12 en 13 augustus 2018 op haar eerdere beslissing van 8 augustus 2018 terug te komen. Verder zal zij de subsidiair en meer subsidiair ingediende verzoeken ex artikel 227 en 185 Sv niet in behandeling nemen, nu deze worden beschouwd als een herhaling van het op 31 juli 2018 ingediende verzoek. Zij heeft daarbij opgemerkt dat de rechtbank tijdens de pro forma zitting van 23 juli 2018 al heeft overwogen dat door de rechter-commissaris afgewezen verzoeken op de volgende zitting van de rechtbank herhaald kunnen worden.
2.11.
Bij brief van 18 augustus 2018 heeft de raadsman van verzoeker de rechter-commissaris gewraakt. Blijkens het schriftelijke verzoek tot wraking heeft de raadsman van verzoeker – kort samengevat – het volgende aan zijn verzoek ten grondslag gelegd.
a.
De rechter-commissaris heeft op 8 augustus 2018 op een verzoek ex artikel 227 Sv beslist zonder verzoeker in het bezit te stellen van alle procestukken, te weten de schriftelijke reactie van de belanghebbenden van 7 augustus 2018. Op 11 augustus 2018 heeft de raadsman aan de rechter-commissaris een nadere toelichting hierop gevraagd. Hierop is door de rechter-commissaris niet gereageerd, ook niet in voornoemd e-mailbericht van 17 augustus 2018. Door niet uit te leggen waarom het bericht van de belanghebbenden van 7 augustus 2018 niet aan de raadsman van verzoeker is toegezonden, terwijl hiernaar is gevraagd, kan verzoeker er niet op vertrouwen dat de rechter-commissaris op onafhankelijke wijze mede tegemoet zal komen aan de uit artikel 6 van het EVRM voortvloeiende rechten van verzoeker.
b.
De rechter-commissaris heeft ongemotiveerd het verzoek om een herstelbeschikking afgewezen. Ook dit schept naar de mening van de raadsman de objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid.
c.
Door de hernieuwde verzoeken ex artikel 227 Sv en 185 Sv van 12 augustus 2018 niet in behandeling te nemen, terwijl er sprake is van nieuwe feiten en argumenten die door de raadsman van verzoeker zijn aangedragen, is bij verzoeker ook de gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid bij de rechter-commissaris ontstaan.
d.
De overweging van de rechter-commissaris in het e-mailbericht van 17 augustus 2018 dat de verzoeken ex artikel 227 Sv en 185 Sv kunnen worden herhaald op de eerstvolgende zitting bij de rechtbank, is dermate onbegrijpelijk dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter-commissaris jegens verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter-commissaris berust niet in de wraking.

4.Het standpunt van belanghebbenden

Belanghebbenden concluderen tot afwijzing van het wrakingsverzoek.

5.De beoordeling

5.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
Ten aanzien van punt a
5.2.
Uit de schriftelijke reactie van de rechter-commissaris van 24 augustus 2018 blijkt dat het op het Kabinet van de rechter-commissaris niet gebruikelijk is dat reacties op ingediende verzoeken worden doorgezonden aan verzoekers, alvorens daarop een beslissing wordt genomen. Derhalve is de reactie van de belanghebbenden van 7 augustus 2018 niet door het Kabinet van de rechter-commissaris aan de raadsman van verzoeker toegezonden.
Verder heeft de rechter-commissaris in haar schriftelijke reactie vermeld dat uit het e-mailbericht van mr. N.J.P. Coenen van 13 augustus 2018 kan worden opgemaakt dat zij is vergeten de raadsman van verzoeker mee te nemen in haar mailwisseling met de rechter-commissaris. Hiervoor heeft zij ook haar excuses gemaakt aan de raadsman. Naar aanleiding van deze excuusmail heeft de rechter-commissaris deze kwestie als afgehandeld beschouwd en heeft zij niet meer uitdrukkelijk gereageerd op de berichten van de raadsman van verzoeker van 11 en 12 augustus 2018.
5.3
De wrakingskamer stelt voorop dat de gebruikelijke werkwijze bij het Kabinet van de rechter-commissaris dat een reactie van een officier van justitie niet voordat een beslissing wordt genomen wordt doorgezonden aan de raadsman van een verdachte, met het oog op het beginsel van hoor en wederhoor, op zichzelf merkwaardig is. Hiermee wordt de verdachte de
mogelijkheid(geen
recht)ontnomen om te reageren op het standpunt van de officier van justitie. Ook het feit dat de rechter-commissaris niet inhoudelijk heeft gereageerd op de uitdrukkelijke vraag van de raadsman van verzoeker waarom hem de schriftelijke reactie van de officier van justitie van 7 augustus 2018 niet is doorgestuurd, is ongelukkig te noemen.
Deze gang van zaken is naar het oordeel van de wrakingskamer onvoldoende om aan te nemen dat zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter-commissaris jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert of waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
Ten aanzien van de punten b, c en d
5.4
De wrakingskamer stelt voorop dat de onder de punten b, c en d genoemde wrakingsgronden aangemerkt moeten worden als processuele beslissingen. Dergelijke beslissingen vormen in principe geen grond voor een wraking. Alleen indien zo’n beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoeker vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees voor dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer is van oordeel dat deze situatie zich hier niet voordoet.
Zowel ten aanzien van de beslissing van de rechter-commissaris geen herstelbeschikking op te maken en bij haar eerdere beslissing van 8 augustus 2018 te blijven als ten aanzien van
de beslissing van de rechter-commissaris om de hernieuwde verzoeken ex artikel 227 Sv en 185 Sv niet in behandeling te nemen met de opmerking dat deze op de eerstvolgende zitting bij de rechtbank kunnen worden herhaald, is geen sprake van (zodanig) onbegrijpelijke beslissingen.
5.5
Gelet op het vorenstaande is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek afgewezen dient te worden.

6.De beslissing

De wrakingskamer
6.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
6.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
6.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker, p/a zijn raadsman mr. J.A.W. Knoester;
• de belanghebbenden;
• de rechter-commissaris.
Deze beslissing is gegeven door de mr. G.P. Verbeek, voorzitter, mr. J. Eisses en mr. H.W. Vogels, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier W.H. Ng en in openbaar uitgesproken op 7 september 2018.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.