Op 7 september 2018 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het verzoek tot wraking van de rechter-commissaris mr. A.C.M. Höppener afgewezen. Het wrakingsverzoek was ingediend door de raadsman van verzoeker, mr. J.A.W. Knoester, naar aanleiding van verschillende beslissingen van de rechter-commissaris in een strafzaak tegen verzoeker. De wrakingskamer oordeelde dat de gang van zaken rondom de communicatie tussen de rechter-commissaris en de raadsman, hoewel merkwaardig, niet voldoende was om aan te nemen dat er sprake was van vooringenomenheid of dat de rechterlijke onpartijdigheid in het geding was. De wrakingskamer benadrukte dat de gebruikelijke werkwijze van het Kabinet van de rechter-commissaris, waarbij reacties van de officier van justitie niet voorafgaand aan een beslissing worden gedeeld met de raadsman, op zichzelf niet onrechtmatig is, maar dat dit verzoeker de mogelijkheid ontnam om te reageren op het standpunt van de officier van justitie. De wrakingskamer concludeerde dat de overige gronden voor wraking, die betrekking hadden op processuele beslissingen, in principe geen grond voor wraking vormen, tenzij deze beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat ze een zwaarwegende aanwijzing voor vooringenomenheid opleveren. Dit was in dit geval niet aan de orde. De beslissing van de wrakingskamer werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.