ECLI:NL:RBDHA:2018:10912

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2018
Publicatiedatum
11 september 2018
Zaaknummer
NL18.13022
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag onder de Dublinverordening en bewijsvoering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 augustus 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een asielaanvraag ingediend, maar de Staatssecretaris weigerde deze in behandeling te nemen op grond van de Dublinverordening, omdat Spanje verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij betoogde dat de toepassing van de Dublinverordening onjuist was en dat Oostenrijk verantwoordelijk was voor zijn asielaanvraag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in het verleden in Spanje heeft verbleven, maar dat hij geen bewijs heeft geleverd van zijn verblijf buiten de Europese Unie, wat zou kunnen leiden tot een andere verantwoordelijkheidsverdeling. Eiser heeft verklaard dat hij in 2012 naar Algerije is teruggekeerd, maar heeft geen bewijsstukken overgelegd die zijn vertrek en verblijf in Algerije onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser over zijn reisroute en verblijf onvoldoende waren om de verantwoordelijkheid van Spanje te betwisten.

De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht heeft gesteld dat Spanje verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser en dat het beroep ongegrond is. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en digitaal ondertekend, met de mogelijkheid voor eiser om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.13022

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. P. Scholtes),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Mol).

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.13023, plaatsgevonden op 31 juli 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Chaker. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 10 april 2018 een asielaanvraag ingediend. Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 27 september 2015 in Oostenrijk, op 27 april 2017 in Duitsland en op 27 oktober 2017 een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Verweerder heeft de Oostenrijkse autoriteiten op 26 april 2018 op grond van Verordening (EU) 604/2013 (hierna: de Dublinverordening) verzocht om eiser terug te nemen. De Oostenrijkse autoriteiten hebben dit verzoek afgewezen, omdat Spanje heeft aangegeven op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening verantwoordelijk te zijn voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser. Gelet hierop is de Spaanse autoriteiten op 9 mei 2018 gevraagd om eiser terug te nemen. Op 21 mei 2018 hebben de Spaanse autoriteiten op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening hiermee ingestemd.
2. Eiser betoogt dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat Spanje verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag en dat de Dublinverordening onjuist is toegepast. Ingevolge het arrest Ghezelbash van 7 juni 2016 van het Hof van Justitie (ECLI:EU:C:2016:409) dient verweerder dit, ondanks het akkoord van Spanje, te onderzoeken, aldus eiser. Uit de resultaten van Eurodac blijkt dat Oostenrijk verantwoordelijk is. Verweerder heeft ten onrechte op grond van alleen het interstatelijk vertrouwensbeginsel Spanje verantwoordelijk geacht. Verweerder heeft bij de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is ten onrechte de in Verordening (EG) nr. 1560/2003 (hierna: de Uitvoeringsverordening) genoemde bewijzen niet betrokken. Bovendien is het niet duidelijk waarop het claimakkoord tussen Oostenrijk en Spanje destijds gebaseerd was. Er is geen enkel direct of indirect bewijs dat eiser in Spanje als eerste land heeft verbleven. Verweerder heeft voorts in het claimverzoek onjuiste informatie aan de Spaanse autoriteiten verstrekt, aldus eiser.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1
Eiser stelt in Spanje te hebben verbleven van 2006 tot in 2012. Tussen partijen is niet in geschil dat Spanje destijds verantwoordelijk was voor de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft verklaard dat hij op 26 februari 2012 per boot vanuit Marseille is teruggekeerd naar Algerije en dat hij in 2015 het grondgebied van de lidstaten opnieuw is ingereisd. Hij heeft evenwel geen bewijsmiddelen van zijn vertrek naar en zijn verblijf in Algerije overgelegd. Eiser heeft derhalve niet met stukken aannemelijk gemaakt dat hij sinds 2006 drie maanden buiten de Europese Unie heeft verbleven, waardoor Spanje niet meer verantwoordelijk voor zijn asielaanvraag kan worden geacht. Het beroep op het Ghezelbash-arrest kan reeds daarom niet slagen, omdat eiser geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat verweerder de verkeerde lidstaat verantwoordelijk heeft geacht. Voor zover eiser erop heeft gewezen dat gedetailleerde en verifieerbare verklaringen van de asielzoeker volgens lijst B van de Uitvoeringsverordening als indirect bewijs hebben te gelden voor de uitreis uit het grondgebied van de lidstaten, wordt overwogen dat verweerder zich ter zitting in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de verklaringen van eiser over met welke boot en op welk tijdstip hij naar Algerije is vertrokken onvoldoende is; iedereen kan deze informatie immers van internet halen. Verweerder heeft daarbij tevens mogen betrekken dat eiser wisselend over zijn reisroute heeft verklaard. Zo heeft eiser in zijn zienswijze en beroepschrift verklaard dat hij Europa via Turkije, Griekenland, Oostenrijk en Duitsland weer is ingereisd, terwijl eiser tijdens het aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij via Spanje, Frankrijk, Oostenrijk en Duitsland naar Nederland is gereisd. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat verweerder in het claimverzoek aan Spanje onjuiste informatie heeft opgenomen, nu daarin de informatie staat die eiser zelf tijdens het aanmeldgehoor heeft verstrekt.
Verweerder heeft eisers aanvraag terecht buiten behandeling gesteld omdat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op: 8 augustus 2018
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.