3.4De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling (feit 1 primair)
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat vrijspraak dient te volgen voor de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van de tenlastegelegde bedreiging (feit 1 subsidiair)
Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is geweest van bedreiging is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd.
De omstandigheden zijn in dit geval dat de verdachte, vlak voordat hij met zijn auto door de glazen deuren reed, boos en vloekend is weggelopen nadat hij het voor hem slechte nieuws had gekregen dat zijn uitkering was stopgezet. Hij realiseerde zich dat hij daarmee ook de net door hem verworven woning zou verliezen. Dat hij met zijn auto door de glazen deuren is gereden, was dan ook - zo begrijpt de rechtbank - een uiting van onmacht, frustratie en boosheid, waarbij de verdachte - zo heeft hij verklaard - niet de bedoeling had om mensen te bedreigen. Dat neemt evenwel niet weg dat de mensen die zich in het pand bevonden, enorm zijn geschrokken toen de verdachte met zijn auto - met ongetwijfeld veel lawaai - door eerst de glazen buitenschuifdeuren/pui reed en vervolgens door de glazen deuren die toegang geven tot de hal. De medewerkers achter de balie wisten dat de verdachte vlak daarvoor boos was weggelopen en hebben de auto van verdachte vervolgens recht op hen
af zien rijden en pas vlak voor de balie tot stilstand zien komen. Gelet op deze feitelijke omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat bij de medewerkers de redelijke vrees kon ontstaan dat hen zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht, en aldus dat het misdrijf waarmee werd gedreigd - zware mishandeling - ook daadwerkelijk zou worden gepleegd. Zij wisten immers niet dat de auto vlak voor de balie tot stilstand zou worden gebracht, niet opnieuw zou gaan rijden en zij niet zouden worden aangereden. In dit verband is ook de verklaring van [betrokkene 1] relevant, die zei dat het een levensbedreigende situatie was en zij geen tijd en gelegenheid had om van achter de balie weg te springen.
Dat [betrokkene 1] tevens heeft verklaard dat zij dacht dat de bestuurder het niet op haar had gemunt en zij zich misschien daarom niet persoonlijk bedreigd heeft gevoeld, doet aan het bovenstaande niet af. Het gaat er immers om dat de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is gedaan dat deze
in het algemeende redelijke vrees kon doen ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Uit het bovenstaande volgt dat daaraan is voldaan.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] .
Nu [betrokkene 3] zich kennelijk niet in de rijrichting of directe nabijheid van de auto bevond, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat de verdachte met zijn gedragingen ook hem heeft bedreigd, zodat de verdachte van het onderdeel van de tenlastelegging dat hierop betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de tenlastegelegde vernieling (feit 2)
De verdachte heeft bekend dat hij op 22 januari 2018 in Lisse met zijn auto de glazen buitendeuren en de pui van de Sociale Dienst heeft vernield. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte ten aanzien van dit feit geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 augustus 2018;
- het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 januari 2018 door [verbalisant] bij politie eenheid Den Haag (blz. 19 tot en met 24).