ECLI:NL:RBDHA:2018:10891

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
11 september 2018
Zaaknummer
09/827064-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor bedreiging en vernieling na binnenrijden van de sociale dienst met een auto

Op 12 september 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 53-jarige man die op 22 januari 2018 met zijn auto het gebouw van de sociale dienst in Lisse binnengereden is. De man had eerder te horen gekregen dat zijn uitkering was beëindigd, wat leidde tot frustratie en boosheid. Hij verklaarde dat hij niemand wilde verwonden, maar de sociale dienst ‘in de kou’ wilde zetten. De rechtbank oordeelde dat de man zich schuldig had gemaakt aan bedreiging van twee medewerkers van de sociale dienst en aan vernieling van het gebouw. De rechtbank legde een taakstraf van 80 uren op, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden, met de verplichting om mee te werken aan een onderzoek naar zijn impulscontrole en frustratietolerantie. Daarnaast werd de man veroordeeld tot schadevergoeding aan de sociale dienst voor de geleden schade. De rechtbank overwoog dat de verdachte door zijn handelen gevoelens van onveiligheid had veroorzaakt en dat zijn reactie op de beëindiging van zijn uitkering niet gerechtvaardigd was. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder eerdere tegenslagen en zijn beperkte fysieke capaciteiten.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827064-18
Datum uitspraak: 12 september 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1965 te [geboorteplaats] ,
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 29 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. K. van Diemen en van hetgeen door verdachte en zijn raadsman mr. K.J. de Vries naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 22 januari 2018 te Lisse ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of een of meer ander(e) perso(o)n(en) welke ten tijde van het plegen van dit feit aanwezig waren in de centrale hal van het pand gelegen aan de [adres 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- als bestuurder van een personenauto ( [kenteken] ) met aanzienlijke snelheid door/tegen de glazen buitendeuren/pui van het pand gelegen aan de [adres 2] is gereden en/of
- ( vervolgens) (opnieuw) gas (bij) heeft gegeven en/of de snelheid van voornoemde personenauto heeft verhoogd en/of
- ( vervolgens) als bestuurder van voornoemde personenauto met aanzienlijke snelheid door/tegen de glazen binnendeuren/schuifdeuren van het pand gelegen [adres 2] is gereden en/of
- ( vervolgens) (opnieuw) gas (bij) heeft gegeven en/of de snelheid van voornoemde personenauto heeft verhoogd en/of
- ( vervolgens) als bestuurder van voornoemde personenauto met aanzienlijke snelheid door/tegen de glazen binnendeuren/schuifdeuren van het pand gelegen aan de [adres 2] is gereden en/of
- ( vervolgens) als bestuurder van voornoemde personenauto met aanzienlijke snelheid door de centrale hal van het pand gelegen aan de [adres 2] , alwaar voornoemde [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] zich op dat moment bevonden, is gereden, waarna verdachte met voornoemde personenauto op zeer korte afstand van de balie in voornoemde centrale hal tot stilstand is gekomen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 januari 2018 te Lisse [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] en/of een of meer ander(e) perso(o)n(en) welke ten tijde van het plegen van dit feit
aanwezig waren in de centrale hal van het pand gelegen aan de [adres 2] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- als bestuurder van een personenauto ( [kenteken] ) met aanzienlijke snelheid door/tegen de glazen buitendeuren/pui van het pand gelegen aan de [adres 2] te rijden en/of
- ( vervolgens) (opnieuw) gas (bij) heeft gegeven en/of de snelheid van voornoemde personenauto te verhogen en/of
- ( vervolgens) als bestuurder van voornoemde personenauto met aanzienlijke snelheid door/tegen de glazen binnendeuren/schuifdeuren van het pand gelegen aan de [adres 2] te rijden en/of
- ( vervolgens) als besturder van voornoemde personenauto met aanzienlijke snelheid door de centrale hal van het pand gelegen aan de [adres 2] , alwaar voornoemde [betrokkene 1] en/of [betrokkene 2] en/of [betrokkene 3] zich op dat moment bevonden, te rijden, waarna verdachte met voornoemde personenauto op zeer korte afstand van de balie in voornoemde centrale hal tot stilstand
kwam, althans feitelijkheden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 22 januari 2018 te Lisse opzettelijk en wederrechtelijk een gebouw gelegen aan de [adres 2] , althans meerdere glazen schuifdeuren en/of een glazen pui en/of de centrale hal, behorende bij voornoemde gebouw, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Stek en/of de Intergemeentelijke Sociale Dienst (ISD) , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Naar het oordeel van de rechtbank kan het volgende op grond van de gebezigde bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Dit volgt uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting, heeft ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kan zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 22 januari 2018 heeft de verdachte van de Intergemeentelijke Sociale Dienst aan de [adres 2] in Lisse (hierna: de Sociale Dienst ) het voor hem slechte nieuws gekregen dat zijn uitkering was stopgezet. Hierop heeft hij gevloekt en is hij het pand van de Sociale Dienst uitgelopen. Even later is hij met zijn auto door de glazen buitendeuren/pui en de glazen deuren die toegang geven tot de hal van het pand heen gereden. Vlak voor de balie in de centrale hal is de auto tot stilstand gekomen. Op het moment dat de auto door die glazen deuren was gereden, bevonden de medewerkers [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1] ) en [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2] ) zich achter de balie, en zat bezoeker [betrokkene 3] (hierna: [betrokkene 3] ) in de wachtruimte. [2] [3] [4] [5]
De vragen die voorliggen is of de verdachte heeft geprobeerd [betrokkene 1] , [betrokkene 2] en [betrokkene 3] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (feit 1 primair), dan wel hij hen heeft bedreigd (feit 1 subsidiair), en of hij zich schuldig heeft gemaakt aan vernieling (feit 2). De rechtbank moet beoordelen of de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het onder 1 primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde. Ten aanzien van feit 1 subsidiair heeft de officier van justitie vrijspraak gevraagd van bedreiging van [betrokkene 3] .
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat vrijspraak dient te volgen van het onder 1 primair en subsidiair tenlastegelegde wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. De raadsman acht feit 2 wel wettig en overtuigend bewezen.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte niet de intentie had om de medewerkers van de Sociale Dienst te bedreigen en de medewerkers zich ook niet bedreigd hebben gevoeld.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Ten aanzien van de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling (feit 1 primair)
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat vrijspraak dient te volgen voor de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Ten aanzien van de tenlastegelegde bedreiging (feit 1 subsidiair)
Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is geweest van bedreiging is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad vereist dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd.
De omstandigheden zijn in dit geval dat de verdachte, vlak voordat hij met zijn auto door de glazen deuren reed, boos en vloekend is weggelopen nadat hij het voor hem slechte nieuws had gekregen dat zijn uitkering was stopgezet. Hij realiseerde zich dat hij daarmee ook de net door hem verworven woning zou verliezen. Dat hij met zijn auto door de glazen deuren is gereden, was dan ook - zo begrijpt de rechtbank - een uiting van onmacht, frustratie en boosheid, waarbij de verdachte - zo heeft hij verklaard - niet de bedoeling had om mensen te bedreigen. Dat neemt evenwel niet weg dat de mensen die zich in het pand bevonden, enorm zijn geschrokken toen de verdachte met zijn auto - met ongetwijfeld veel lawaai - door eerst de glazen buitenschuifdeuren/pui reed en vervolgens door de glazen deuren die toegang geven tot de hal. De medewerkers achter de balie wisten dat de verdachte vlak daarvoor boos was weggelopen en hebben de auto van verdachte vervolgens recht op hen
af zien rijden en pas vlak voor de balie tot stilstand zien komen. Gelet op deze feitelijke omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat bij de medewerkers de redelijke vrees kon ontstaan dat hen zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht, en aldus dat het misdrijf waarmee werd gedreigd - zware mishandeling - ook daadwerkelijk zou worden gepleegd. Zij wisten immers niet dat de auto vlak voor de balie tot stilstand zou worden gebracht, niet opnieuw zou gaan rijden en zij niet zouden worden aangereden. In dit verband is ook de verklaring van [betrokkene 1] relevant, die zei dat het een levensbedreigende situatie was en zij geen tijd en gelegenheid had om van achter de balie weg te springen.
Dat [betrokkene 1] tevens heeft verklaard dat zij dacht dat de bestuurder het niet op haar had gemunt en zij zich misschien daarom niet persoonlijk bedreigd heeft gevoeld, doet aan het bovenstaande niet af. Het gaat er immers om dat de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is gedaan dat deze
in het algemeende redelijke vrees kon doen ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd ook zou worden gepleegd. Uit het bovenstaande volgt dat daaraan is voldaan.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met zware mishandeling van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] .
Nu [betrokkene 3] zich kennelijk niet in de rijrichting of directe nabijheid van de auto bevond, kan niet wettig en overtuigend bewezen worden verklaard dat de verdachte met zijn gedragingen ook hem heeft bedreigd, zodat de verdachte van het onderdeel van de tenlastelegging dat hierop betrekking heeft, zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de tenlastegelegde vernieling (feit 2)
De verdachte heeft bekend dat hij op 22 januari 2018 in Lisse met zijn auto de glazen buitendeuren en de pui van de Sociale Dienst heeft vernield. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman van de verdachte ten aanzien van dit feit geen vrijspraak bepleit. De rechtbank zal daarom met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan.
De rechtbank heeft bij de beoordeling acht geslagen op de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 29 augustus 2018;
- het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 22 januari 2018 door [verbalisant] bij politie eenheid Den Haag (blz. 19 tot en met 24).
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
1. subsidiair
op 22 januari 2018 te Lisse [betrokkene 1] en [betrokkene 2] welke ten tijde van het plegen van dit feit aanwezig waren in de centrale hal van het pand gelegen aan de [adres 2] heeft bedreigd met zware mishandeling, door als bestuurder van een personenauto ( [kenteken] ) door de glazen buitendeuren/pui van het pand gelegen aan de [adres 2] te rijden en vervolgens door de glazen binnendeuren/schuifdeuren van het pand te rijden en vervolgens door de centrale hal van het pand, alwaar voornoemde [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zich op dat moment bevonden, te rijden, waarna verdachte met voornoemde personenauto op zeer korte afstand van de balie in voornoemde centrale hal tot stilstand kwam;
2.
op 22 januari 2018 te Lisse opzettelijk en wederrechtelijk glazen schuifdeuren en een glazen pui, behorende bij
hetgebouw
gelegen aan de [adres 2], toebehorende aan Stek , heeft vernield.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een
werkstraf van 120 uren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, en een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een verplichting om mee te werken aan diagnostiek en behandeling bij een forensische polikliniek en een verplichting om mee te werken aan begeleiding door Stichting De Binnenvest/begeleid wonen. Het opleggen, bij wijze van bijzondere voorwaarde, van de verplichting om de ontstane schade te vergoeden - zoals door de reclassering ook is geadviseerd - acht de officier van justitie niet nodig.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen reden is om de verdachte terug te sturen naar de gevangenis, maar dat oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf goed is als stok achter de deur. De raadsman heeft voorts te kennen gegeven moeite te hebben met oplegging van een werkstraf. Nu de verdachte al elf dagen in voorlopige hechtenis heeft gezeten en gelet op de fysieke beperkingen van de verdachte, dient volgens de raadsman, als oplegging van een werkstraf wordt overwogen, deze korter in duur te zijn dan door de officier van justitie is gevorderd. Tot slot heeft de raadsman aangevoerd dat het de verdachte aan draagkracht ontbreekt om een geldboete te kunnen voldoen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging van twee medewerkers van de Sociale Dienst door met zijn auto het pand van die Sociale Dienst in Lisse binnen te rijden en daarbij de glazen pui en glazen schuifdeuren te vernielen. De verdachte heeft verklaard dat hij tot deze actie is gekomen omdat hij het gevoel had dat hij geen kant meer op kon. Hoe begrijpelijk het ook is dat de verdachte geëmotioneerd was over de beëindiging van zijn uitkering en de mogelijke gevolgen daarvan, dit kan nooit een rechtvaardiging zijn voor zijn buitenproportionele reactie. De betrokken medewerkers zijn enorm geschrokken en één van hen heeft therapie gehad om het incident te kunnen verwerken. Het handelen van de verdachte kan voorts ook bij getuigen en de maatschappij in het algemeen gevoelens van onveiligheid hebben opgeroepen. Verder heeft de verdachte door de vernieling grote financiële schade veroorzaakt. Dat de verdachte met dit alles, voordat hij tot handelen overging, geen enkele rekening heeft gehouden, rekent de rechtbank hem aan.
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 3 augustus 2018, waaruit naar voren komt dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is geweest, doch dat dit oude feiten betreft.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van de pro justitia rapportage over de verdachte, van 17 april 2018, opgesteld door [naam 1] , klinisch psycholoog en [naam 2] , GZ-psycholoog. Hieruit volgt dat de verdachte iemand is die niet gemakkelijk stilstaat bij zijn emoties en hier niet gemakkelijk over praat. Hij is geneigd zich vooral te richten op de praktische kant van probleemsituaties. Deze kwetsbaarheden zijn echter niet zodanig dat van een persoonlijkheidsstoornis of van sterk afwijkende persoonlijkheidstrekken kan worden gesproken. In de aanloop naar het ten laste gelegde is de verdachte geconfronteerd met een opeenstapeling van maatschappelijk problemen en stresserende omstandigheden, zoals overlijdensgevallen, de beëindiging van zijn relatie, het verlies van werk, het verlies van zijn woning, de bij hem gestelde diagnose auto-immuunziekte SLE, en het stopzetten van zijn uitkering. Terugblikkend kan volgens de rapporteurs worden geconcludeerd dat de beperkte coping- en emotieregulatievaardigheden voorafgaand aan het ten laste gelegde al langere tijd onder druk stonden. Er was sprake van een langdurige opbouw van onlustgevoelens, na een periode van tegenslagen en stresserende omstandigheden. Als de verdachte op de dag van het ten laste gelegde de oplossing voor zijn problemen (hij had een woning gevonden) ziet verdwijnen, door het in zijn ogen onrechtvaardige handelen van de Sociale Dienst , komt hij impulsief tot gewelddadig gedrag. Er zijn geen aanwijzingen dat de verdachte voorafgaand aan en/of tijdens het ten laste gelegde in mindere mate in staat was zijn wil te bepalen. Geadviseerd wordt hem daarom volledig toerekeningsvatbaar te achten.
Het recidiverisico is volgens de rapporteurs laag. De verdachte is ondanks forse tegenslagen in het leven tot een goede sociale en maatschappelijk aanpassing gekomen. De afgelopen jaren is dit evenwicht gaan kantelen. Hij verzandde in een voor hem niet meer op te lossen situatie, waarin zijn primaire levensbehoeften, zoals financiën, huisvesting en gezondheid bedreigd werden. In deze context is hij impulsief tot het ten laste gelegde gekomen.
De stressoren die aanleiding hebben gegeven tot het ten laste gelegde zijn nog altijd aanwezig, zonder dat hiervoor een oplossing is gevonden. De verdachte behoeft praktische ondersteuning bij het hervinden van stabiliteit op alle levensgebieden. In dit kader volstaat volgens de rapporteurs begeleiding van maatschappelijk werk en de reclassering. Vanuit zorgperspectief wordt aangeraden om de verdachte een steunend en structurerend begeleidingscontact te bieden, bijvoorbeeld bij een forensische polikliniek.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering van 23 april 2018 betreffende de verdachte. Hieruit komt naar voren dat de verdachte een gebouwverbod heeft bij de Sociale Dienst in Lisse tot november 2018. De verdachte is sinds december 2016 werkeloos. Sinds het incident heeft hij geen inkomsten meer. Zijn schulden bedragen € 1.200,00 en hij heeft een betalingsachterstand bij zijn zorgverzekeraar. De verdachte woont sinds april in een RIBW-woning van Stichting De Binnenvest en hij staat op de wachtlijst bij forensische polikliniek De Waag. Geadviseerd wordt om een deels voorwaardelijke straf op te leggen met de bijzondere voorwaarden van een meldplicht, een verplichting tot meewerken aan diagnostisch onderzoek naar zijn impulscontrole en frustratietolerantie en, afhankelijk van de onderzoeksresultaten, een verplichting tot meewerken aan behandeling/begeleiding van forensische polikliniek De Waag of soortgelijke instelling en een verplichting om de veroorzaakte schade te vergoeden.
Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat oplegging aan de verdachte van een werkstraf van na te melden duur passend en geboden is. Daarnaast zal de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht en een behandelverplichting. De rechtbank houdt bij de strafoplegging - meer dat de officier van justitie - rekening met de sterk beperkte fysieke capaciteiten van de verdachte. De rechtbank ziet geen aanleiding om als bijzondere voorwaarde op te leggen dat de verdachte verplicht moet meewerken met begeleiding door Stichting De Binnenvest/begeleid wonen, aangezien de verdachte in dat verband al hulp ontvangt en daaraan vrijwillig meewerkt. Het opleggen van een schadevergoedingsverplichting als bijzondere voorwaarde acht de rechtbank evenmin opportuun, nu de benadeelde partij in deze procedure een vordering tot schadevergoeding heeft ingediend.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De Intergemeentelijke Sociale Dienst heeft zich als benadeelde partij gevoegd met een - ter terechtzitting tweemaal gewijzigde - vordering tot schadevergoeding, groot € 1.542,24.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.542,24 ten behoeve van het slachtoffer genaamd De Intergemeentelijke Sociale Dienst .
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor toewijzing in aanmerking komt. De raadsman heeft daarnaast verzocht om geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen met vervangende hechtenis, omdat de verdachte anders het risico loopt dat hij bij betalingsonmacht vast komt te zitten.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering, gelet op de onderbouwing daarvan en nu deze voorts niet is betwist, toewijzen tot een bedrag van € 1.542,24.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 januari 2018, de dag waarop de schade is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte voor de onder 1 subsidiair en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door deze feiten is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 1.542,24,
vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 januari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening ten behoeve van De Intergemeentelijke Sociale Dienst . Het is een onjuiste veronderstelling dat in geval van betalingsonmacht (te onderscheiden van betalingsonwil) wordt overgegaan tot tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis, zodat de rechtbank ook de schadevergoedingsmaatregel, met bepaling van de vervangende hechtenis, zal opleggen.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals die hierboven onder 3.5 bewezen zijn verklaard, en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
bedreiging met zware mishandeling;
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
80 (TACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
40 (VEERTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de taakstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
4 (VIER) MAANDEN;
bepaalt dat die gevangenisstraf niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering, Conradkade 53, 2517 BR te Den Haag op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd, onder voorbehoud van behandelmogelijkheden, meewerkt aan diagnostisch onderzoek naar zijn impulscontrole en frustratietolerantie en, afhankelijk van de onderzoeksresultaten, zijn medewerking verleent aan behandeling/begeleiding van forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke instelling, waarbij de veroordeelde zich dient te houden aan de afspraken en aanwijzingen die de behandelaar en reclassering hem geven die in overleg tussen de behandelaar en reclassering zijn opgesteld, zolang dit door hen noodzakelijk wordt geacht;
geeft opdracht aan het Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan De Intergemeentelijke Sociale Dienst een bedrag van € 1.542,24, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 januari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.542,24, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 januari 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening ten behoeve van De Intergemeentelijke Sociale Dienst ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.M. Boogers, voorzitter,
mr. J.E. Bierling, rechter,
mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Sepmeijer-Kovacevic, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 september 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018020627, van de politie eenheid Den Haag, district Leiden-Bollenstreek, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 60);
2.Proces-verbaal aangifte van [betrokkene 1] , blz. 7 tot en met 9 en proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 1] , blz. 10 en 11;
3.Proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 2] , blz. 14 tot en met 16;
4.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 19 tot en met 24;
5.De bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 29 augustus 2018.