ECLI:NL:RBDHA:2018:10873

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2018
Publicatiedatum
10 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1042
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 10 september 2018, hebben eisers, twee Syrische nationalen, beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van gezinshereniging. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had eerder op 13 juni 2016 de aanvraag afgewezen, en het bezwaar daartegen ongegrond verklaard in een besluit van 8 februari 2018. De rechtbank heeft de zaak behandeld tijdens een zitting op 14 augustus 2018, waar eisers zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, mr. K. Yousef, terwijl de staatssecretaris niet aanwezig was.

De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat de feitelijke gezinsband tussen eisers en hun referent, de heer [referent], was verbroken. Dit werd onderbouwd door het feit dat eisers ten tijde van de aanvraag meerderjarig waren en zelf in hun levensonderhoud konden voorzien. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eisers en referent, waarin werd gesteld dat de kinderen financieel onafhankelijk waren, voldoende waren om aan te nemen dat de gezinsband verbroken was. Eisers voerden aan dat er sprake was van onzorgvuldige besluitvorming en dat de staatssecretaris niet had getoetst aan artikel 8 van het EVRM, maar de rechtbank verwierp deze argumenten.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een feitelijke gezinsband en de voorwaarden waaronder deze kan worden aangenomen, vooral in het kader van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris in redelijkheid had kunnen aannemen dat de gezinsband verbroken was, en dat de argumenten van eisers niet voldoende waren om tot een ander oordeel te komen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1042

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2018 in de zaak tussen

[eiser 1], eiser 1, V-nummer [V-nummer ], en

[eiser 2], eiser 2, V-nummer [V-nummer ]
(gemachtigde: mr. K. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis afgewezen.
Bij besluit van 8 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Hiertegen is op 14 februari 2018 beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2018. Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Namens verweerder is niemand verschenen. Referent, de heer [referent], was eveneens ter zitting aanwezig.

Overwegingen

1. Eiser 1 is geboren op [geboortedatum] 1991. Eiser 2 is geboren op [geboortedatum] 1986. Eisers hebben de Syrische nationaliteit. Op 22 februari 2016 heeft referent namens eisers een aanvraag voor een mvv met als doel gezinshereniging in het kader van nareis ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag voor een mvv afgewezen en het daartegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard omdat eisers ten tijde van de aanvraag meerderjarig waren en de feitelijke gezinsband is verbroken. Hiertoe acht verweerder redengevend dat eisers al voor het vertrek van referent uit Syrië eigen inkomsten genereerden en ook tot op heden zelf in hun levensonderhoud voorzien. Verweerder betrekt bij dit oordeel onder meer de verklaringen van referent en eisers waarin zij zelf hebben aangegeven, kort samengevat, dat referent zijn kinderen niet (meer) financieel onderhoudt en dat zijn zoons in Syrië zelf inkomsten genereren.
3. Eisers menen dat sprake is van onzorgvuldige besluitvorming. Uit niets blijkt dat de gezinsband tussen eisers en referent ooit verbroken is geweest. Referent en eisers hebben altijd op hetzelfde adres gewoond. Eiser 1 heeft nooit gewerkt en er is ook geen bewijs in het dossier of anderszins dat eisers zelfstandig in hun eigen levensonderhoud voorzien. Dat eisers af en toe een klus doen is onvoldoende om tot dat oordeel te komen. Er is geen sprake van een vaste baan of vaste inkomsten. De verklaringen van referent en eisers bieden ook geen aanknopingspunten voor een ander oordeel. Verweerder heeft de verklaringen uit hun verband gerukt en verdraaid. Eisers zijn verder van mening dat verweerder ten onrechte niet heeft getoetst aan artikel 8 van het Verdrag voor de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Volgens eisers is namelijk sprake van “more than normal emotional ties” tussen hen en hun vader. Eisers voeren voorts aan dat verweerder ten onrechte niet heeft getoetst aan de gezinsherenigingsrichtlijn. Volgens eisers moet deze ook van toepassing worden geacht in gevallen van gezinshereniging waarbij de hoofdpersoon subsidiaire bescherming geniet. Eiser 1 heeft tot slot aangevoerd dat hij ten tijde van de aanvraag nog geen vijfentwintig jaar oud was en daarom als jongvolwassenen diende te worden aangemerkt.
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 29, tweede lid, onder b van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de hierna te noemen gezinsleden, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met die vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 28, is verleend:
(…)
b. de vreemdeling die als partner of meerderjarig kind van de in het eerste lid bedoelde vreemdeling zodanig afhankelijk is van die vreemdeling, dat hij om die reden behoort tot diens gezin;
5. In paragraaf C2/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is neergelegd dat de IND de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29 tweede lid, Vw, verleent als de kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner feitelijk behoren tot het gezin van de referent. De referent in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen, ouders, echtgeno(o)t(e) of partner op het moment van binnenkomst van de referent in Nederland feitelijk tot zijn gezin behoren en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. Voor de beoordeling of sprake is van een feitelijke gezinsband betrekt de IND alle feiten en omstandigheden van het geval, onder meer de vraag of er sprake is (geweest) van samenwoning. De IND wijst de aanvraag in ieder geval af als er geen sprake (meer) is van een feitelijke gezinsband en deze als verbroken kan worden beschouwd.
Voor meerderjarige kinderen geldt eveneens dat het kind in het buitenland feitelijk tot het gezin van referent moet hebben behoord en die feitelijke gezinsband niet verbroken is. Voor het aannemen van gezinsleven tussen ouder(s) en meerderjarige kinderen moet er sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than normal emotional ties) tussen het meerderjarige kind en diens ouder(s). Voor de beoordeling of het meerderjarige kind feitelijk behoort tot het gezin, is het moment van binnenkomst van de referent in Nederland leidend en betrekt de IND ook uitdrukkelijk de gezinssituatie ten tijde van het vertrek van de hoofdpersoon uit het land van herkomst (dan wel land van bestendig verblijf). De IND beoordeelt of zich na binnenkomst van de referent in Nederland omstandigheden hebben voorgedaan waardoor kan worden aangenomen dat de feitelijke gezinsband is verbroken.
Indien er sprake is van één of meer van de volgende omstandigheden (contra-indicaties), kan in ieder geval worden aangenomen dat het meerderjarige kind niet langer feitelijk tot het gezin van de ouder(s) behoort:
− het kind woont zelfstandig;
− het kind voorziet in eigen onderhoud;
− het kind is een huwelijk of een relatie aangegaan;
− het kind is belast met de zorg voor een buitenechtelijk kind.
Deze contra-indicaties zullen per individueel geval beoordeeld worden. Conclusie van de beoordeling kan zijn dat op het moment van vertrek van de referent het meerderjarig kind niet feitelijk behoorde tot het gezin. Indien deze contra-indicaties zich na het vertrek hebben voorgedaan kan de conclusie zijn dat de feitelijke gezinsband verbroken is.
Oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank overweegt als volgt.
Daargelaten de vraag of eisers op het moment van het vertrek van referent uit Syrië nog feitelijk tot zijn gezin behoorden, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in ieder geval in redelijkheid heeft mogen aannemen dat de feitelijke gezinsband tussen eisers en referent na diens vertrek uit Syrië is verbroken, omdat niet is gebleken dat eisers nog afhankelijk zijn van referent. Verweerder heeft daartoe redengevend kunnen achten dat eisers ten tijde van onderhavige aanvraag al ouder dan vijfentwintig jaar waren en dat uit de verklaringen van zowel eisers als referent kan worden opgemaakt dat referent zijn kinderen al sinds oktober/november 2016 niet meer financieel bijstaat. Anders dan in beroep wordt gesteld, is de rechtbank van oordeel dat uit de afgelegde verklaringen wel degelijk blijkt dat eisers in staat zijn zelf in hun eigen levensonderhoud te voorzien. Referent heeft immers verklaard (pagina’s 4 en 5 van het interview met referent van 6 april 2017) dat eisers hier en daar losse arbeid verrichten, dat ze hulp krijgen van de kerk en dat ze hulp krijgen van vrienden in de vorm van leningen. Referent heeft verder verklaard dat eisers de inkomsten aan hun oudste broer [oudste broer] afdragen en dat deze vervolgens alle benodigdheden regelt zoals eten en drinken. Dit omdat [oudste broer] de taken van referent als vader van het gezin na diens vertrek heeft overgenomen. De rechtbank volgt verweerder voorts in zijn stelling dat het hebben van een vaste baan/vast inkomen geen voorwaarde is om aan te nemen dat de feitelijke gezinsband verbroken is. Verweerder heeft aldus kunnen concluderen dat eisers in staat zijn om in hun eigen levensonderhoud te voorzien en zichzelf staande te houden. Dit gegeven is voldoende voor verweerder om aan te mogen nemen dat de gezinsband is verbroken. Gelet hierop is de vraag of sprake is van more than normal emotional ties niet van belang. Evenmin is (nog) sprake van door de Gezinsherenigingsrichtlijn beschermd gezinsleven. De stelling van eiser dat verweerder hieraan ten onrechte niet heeft getoetst treft dan ook geen doel.
8. Het beroep van eisers op artikel 8 van het EVRM kan niet inhoudelijk worden beoordeeld in het kader van een aanvraag tot een verblijfsvergunning nareis. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de raad van State (onder meer de uitspraak van 23 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BZ0424, r.o. 9) blijkt immers dat de Vw 2000 buiten artikel 29, eerste lid, aanhef en onder e en f, van de Vw 2000 (oud) (thans artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000) geen grond biedt voor verlening van een verblijfsvergunning asiel ter bescherming van ‘family life’, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM en dat de beoordeling van de toepassing van artikel 8 van het EVRM buiten voormelde bepalingen plaats dient te vinden in een procedure omtrent de verlening van een verblijfsvergunning regulier. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
9. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.