ECLI:NL:RBDHA:2018:10871

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2018
Publicatiedatum
10 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1163
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag duurzaam verblijfsrecht op basis van onvoldoende bewijs van verblijf echtgenoot

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 september 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een document ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’. Eiser, een Indiase nationaliteit houder, had op 1 maart 2017 verzocht om dit document, stellende dat hij langer dan vijf jaar onafgebroken als echtgenoot van een Duitse gemeenschapsonderdaan in Nederland verbleef. De aanvraag werd echter afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat eiser niet had aangetoond dat zijn echtgenote gedurende de voorgaande vijf jaar rechtmatig en onafgebroken in Nederland verbleef.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de echtgenote van eiser, die van 6 september 2013 tot 16 september 2015 niet ingeschreven stond in de Basisregistratie Personen (BRP), niet kon worden aangetoond dat zij gedurende deze periode in Nederland verbleef. Eiser erkende dat zijn echtgenote niet ingeschreven stond, maar stelde dat zij in die periode in Nederland verbleef, ondanks haar werkzaamheden in het buitenland. Eiser had beloofd bewijsstukken te overleggen, maar heeft dit niet gedaan.

De rechtbank oordeelde dat het aan eiser was om aan te tonen dat hij gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf had in Nederland, wat hij niet had kunnen doen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1163

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Alam-Khan),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 1 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot afgifte van een document ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’ afgewezen.
Bij besluit van 24 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2018. Partijen zijn niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is op [geboortedatum] 1973 geboren en bezit de Indiase nationaliteit. Op 24 april 2012 is aan eiser een verblijfsdocument verstrekt waaruit blijkt dat hij in Nederland een (afgeleid) verblijfsrecht heeft als echtgenoot van mevrouw [persoon X] (hierna: referente), die de Duitse nationaliteit bezit en als gemeenschapsonderdaan in Nederland verblijft. Eiser heeft op 1 maart 2017 om de afgifte van het document ‘duurzaam verblijf burgers van de Unie’ verzocht, omdat hij stelt langer dan vijf jaar aaneengesloten als echtgenoot van een gemeenschapsonderdaan in Nederland te verblijven.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet heeft aangetoond gedurende de voorgaande vijf jaar onafgebroken en rechtmatig verblijf in Nederland te hebben gehad als echtgenoot van een gemeenschapsonderdaan. Niet is aangetoond immers dat referente - zijn echtgenote - gedurende die periode daadwerkelijk in Nederland heeft verbleven. Uit door verweerder ambtshalve verkregen gegevens is namelijk gebleken dat referente vanaf 6 september 2013 tot 16 september 2015 niet stond ingeschreven in de Basisregistratie persoonsgegevens (BRP). Eiser heeft ook geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat referente gedurende die periode wel feitelijk, onafgebroken en rechtmatig in Nederland heeft verbleven als gemeenschapsonderdaan.
3. Eiser erkent dat referente niet in de BRP stond ingeschreven in de periode van 6 september 2013 tot 16 september 2015, maar stelt dat referente ook in die periode gewoon in Nederland heeft verbleven. Volgens eiser moest referente gedurende die periode wel veel in het buitenland werken en stond zij daarom niet ingeschreven. Eiser stelt dat referente nooit langer dan zes maanden achtereen weg is geweest uit Nederland. Eiser heeft verder zowel in bezwaar als beroep aangegeven te zullen proberen met bewijsstukken te komen waaruit het verblijf in Nederland van referente blijkt gedurende de relevante periode.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Zoals verweerder in het bestreden besluit terecht heeft opgemerkt, ligt het op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat hij overeenkomstig artikel 8.17 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) gedurende vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiser hierin niet is geslaagd. Eiser heeft immers niet betwist dat referente in de periode van 6 september 2013 tot 16 september 2015 niet stond ingeschreven in de BRP. Daarnaast heeft eiser, hoewel toegezegd en daartoe door verweerder in de gelegenheid gesteld tijdens de hoorzitting in bezwaar, geen enkel bewijsstuk kunnen overleggen van het gestelde verblijf van referente in Nederland gedurende de relevante periode. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.