ECLI:NL:RBDHA:2018:10867

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 september 2018
Publicatiedatum
10 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1196
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot afwijzing van rechtmatig verblijf op basis van artikel 8 EVRM

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, geboren in 1970 met de Belgische nationaliteit, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had een bijstandsuitkering van de gemeente Zoetermeer en was in bezwaar gegaan tegen een besluit van 30 augustus 2017, waarin werd vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf meer toekwam op basis van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Dit besluit werd op 30 januari 2018 ongegrond verklaard, waarna de eiser op 20 februari 2018 beroep instelde bij de rechtbank.

De openbare behandeling van het beroep vond plaats op 14 augustus 2018, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet rechtmatig als gemeenschapsonderdaan in Nederland verblijft, omdat hij niet kon aantonen dat hij arbeid heeft verricht of dat hij een reële kans op werk heeft. De rechtbank oordeelde dat het beroep van de eiser op artikel 8 van het EVRM niet kon leiden tot de afgifte van een document dat rechtmatig verblijf bevestigt, zoals bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en stelde vast dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1196

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 september 2018 in de zaak tussen

[eiser], eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. R.S. Sewdajal),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2017 heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf (meer) toekomt op grond van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
Bij besluit van 30 januari 2018 is het hiertegen gerichte bezwaar ongegrond verklaard (bestreden besluit).
Op 20 februari 2018 heeft eiser tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
De openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. R.G. Jagesar, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Namens verweerder is niemand verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling van het beroep uit van de volgende feiten. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1970 en heeft de Belgische nationaliteit. Eiser ontvangt vanaf 15 december 2016 een bijstandsuitkering van de gemeente Zoetermeer op grond van de Participatiewet. Omdat er twijfel is ontstaan over de rechtmatigheid van het verblijf van eiser, heeft verweerder eiser bij brief van 27 maart 2017 verzocht hierover nadere informatie te verschaffen. Eiser heeft hierop op 13 april 2017 gereageerd.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit vastgesteld – samengevat weergegeven – dat eiser niet rechtmatig als gemeenschapsonderdaan in Nederland verblijft op grond van artikel 8.12 van het Vb 2000, omdat niet is gebleken dat eiser in Nederland arbeid als werknemer of zelfstandige heeft gehad en/of kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft. Evenmin is aangetoond dat eiser als economische niet-actieve gemeenschapsonderdaan moet worden aangemerkt. Eiser heeft immers een uitkering aangevraagd. Gelet hierop heeft verweerder geconcludeerd dat eiser niet heeft aangetoond te beschikken over voldoende en duurzame middelen van bestaan.
3. Eiser voert aan in de gronden van beroep enkel aan dat het besluit in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank stelt vast dat eiser zich in de gronden van beroep enkel en alleen op artikel 8 van het EVRM heeft beroepen. Het beroep op artikel 8 van het EVRM kan echter niet tot de conclusie leiden dat het bestreden besluit onjuist of onvolledig is. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 28 juni 2012, ECLI:NL:RVS:BX0615) kan een geslaagd beroep op artikel 8 van het EVRM namelijk nooit leiden tot de afgifte van een document als bedoeld in artikel 9 van de Vw 2000 (blijk van rechtmatig verblijf). Indien eiser zijn aanspraak op verblijf op grond van artikel 8 van het EVRM beoordeeld wenst te zien, kan hij een daartoe strekkende aanvraag indienen, hetgeen hij overigens al gedaan heeft.
5. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.D. Gunster, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.