In deze zaak vorderde een vrouw pensioenverrekening op basis van de uitspraak in de zaak Boon/Van Loon met betrekking tot het pensioen van haar ex-man, die in 2014 de pensioengerechtigde leeftijd had bereikt. De rechtbank Den Haag oordeelde dat de vrouw in beginsel recht had op een voorwaardelijke uitkering van het pensioen, maar dat deze aanspraak pas inging op 1 januari 2017. De rechtbank hield rekening met de mogelijkheid dat de ex-man zijn pensioen moest verrekenen met zijn eerdere echtgenote, wat de aanspraak van de vrouw beïnvloedde. De rechtbank verwierp het beroep van de man op rechtsverwerking en redelijkheid en billijkheid, en concludeerde dat de vrouw geen aanspraak kon maken op de pensioenrechten die waren opgebouwd tot 2 december 1983, omdat deze rechten nog verrekend moesten worden met de eerdere echtgenote van de man.
Daarnaast vorderde de vrouw een verklaring voor recht met betrekking tot de verdeling van de voormalige echtelijke woning. De rechtbank oordeelde dat de vrouw onvoldoende had onderbouwd dat de woning als een overgeslagen goed moest worden aangemerkt, en wees deze vordering af. In reconventie werden de vorderingen van de man behandeld, maar de rechtbank besloot op dezelfde wijze als in conventie. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. Het vonnis werd uitgesproken door mr. M.J. Alt-van Endt op 27 juni 2018.