In deze zaak vordert de vrouw pensioenverrekening op basis van het Boon/Van Loon-arrest, na de echtscheiding van partijen in 1991. De vrouw en de man zijn in gemeenschap van goederen gehuwd geweest en de vrouw stelt aanspraak te maken op de pensioenaanspraken van de man, die in 2014 de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt. De rechtbank behandelt de vordering van de vrouw en het verweer van de man, die zich beroept op rechtsverwerking en redelijkheid en billijkheid. De rechtbank oordeelt dat de vrouw geen aanspraak kan maken op het deel van het pensioen dat voor eind 2016 aan de man is uitgekeerd, maar dat zij wel recht heeft op een voorwaardelijke uitkering van de waarde van het pensioen dat is opgebouwd tijdens hun huwelijk. De rechtbank wijst de man ook op zijn verplichting om te verantwoorden of hij nog moet verrekenen met zijn eerste echtgenote, aangezien ook daar pensioenrechten zijn opgebouwd. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling van de vorderingen en het inwinnen van informatie bij de pensioenuitvoerders.