ECLI:NL:RBDHA:2018:1084

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2018
Publicatiedatum
5 februari 2018
Zaaknummer
NL17.13534
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Sri Lankaanse minderjarige met risico op detentie en onmenselijke behandeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een minderjarige uit Sri Lanka, had een opvolgende asielaanvraag ingediend na eerdere afwijzingen. De rechtbank oordeelde dat de motivering van de staatssecretaris, dat eiser bij terugkeer in Sri Lanka in een jeugdgevangenis zou worden geplaatst, niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank wees op de erbarmelijke detentieomstandigheden in Sri Lanka en het risico dat eiser, die in mei 2018 achttien jaar wordt, mogelijk in een gevangenis voor meerderjarigen terecht zou komen. Dit zou in strijd zijn met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat bescherming biedt tegen onmenselijke of vernederende behandeling. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de risico's die eiser loopt bij terugkeer naar Sri Lanka. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.13534

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Berben).

Procesverloop

Bij besluit van 23 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de (opvolgende) aanvraag van eiser tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, zoals bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (NL17.13534). Voorts heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (NL17.13535).
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.13535, plaatsgevonden op 16 januari 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.Eiser is, volgens zijn verklaring, geboren op [geboortedag] 2000 en heeft de Sri Lankaanse nationaliteit. Hij behoort tot de Tamil bevolkingsgroep. Hij heeft op 27 november 2012 voor de eerste maal een asielaanvraag ingediend. Aan deze aanvraag heeft hij – samengevat weergegeven – het navolgende ten grondslag gelegd. Eisers familie werd lastig gevallen door een organisatie genaamd de Karuna. De zwagers van eiser hadden Sri Lanka hierom al eerder verlaten. De zussen van eiser zijn hen daarna achterna gereisd. Nadat zij het land hadden verlaten, werden eiser en zijn ouders en zusje lastig gevallen door de Karuna. De vader van eiser werd tweemaal door hen meegenomen en de moeder van eiser werd door hen bedreigd. De mannen van de Karuna wilden dat de zwagers van eiser terug zouden komen naar Sri Lanka. Op een dag werd eisers zusje ontvoerd en eiser was hier getuige van. Na die dag zijn eiser en zijn ouders ondergedoken en na enige tijd hebben zijn ouders ervoor gezorgd dat eiser het land kon verlaten, omdat zij bang waren dat eiser ook ontvoerd zou worden.
1.1.
Bij besluit van 12 november 2013 (en het daarin ingelaste voornemen van
30 september 2013) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000. Voorts heeft verweerder bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van artikel 14, eerste lid, onder e, van de Vw 2000.
1.2.
Deze rechtbank en zittingsplaats heeft bij uitspraak van 7 augustus 2014 het door eiser ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 12 november 2013 vernietigd. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vervolgens bij uitspraak van 23 december 2014 het hoger beroep gegrond verklaard en het beroep van eiser alsnog ongegrond verklaard. Het besluit van 12 november 2013 is hierdoor in rechte onaantastbaar geworden.
2.Op 21 november 2017 heeft eiser de huidige asielaanvraag ingediend. In het gehoor opvolgende aanvraag heeft hij ter onderbouwing van deze aanvraag het navolgende verklaard. Eiser vreest dat hij bij terugkeer naar Sri Lanka in de gevangenis zal belanden omdat hij met een vals paspoort het land is uitgereisd. Volgens eiser zijn de Sri Lankaanse autoriteiten (autoriteiten) van zijn illegale uitreis op de hoogte, omdat de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT & V) een kopie van het bij uitreis gebruikte valse paspoort, dat op naam van [naam] was gesteld, aan de autoriteiten heeft gegeven. Eiser heeft verder het navolgende aan zijn aanvraag ten grondslag gelegd.
1. een originele geboorteakte voorzien van een Nederlandse vertaling;
2. een DNA-onderzoek waaruit blijkt dat eiser een volle broer is van [naam 1] en
[Naam 2] , de zussen van eiser zijn gedocumenteerd en hij beschikt
over de originele huwelijksakte van zijn ouders;
3. eiser heeft bij inreis gebruik gemaakt van een vals of vervalst paspoort, het Schengenvisum is voorzien van een dikke streep en op het visum is de tekst “annuliert” vermeld;
4. de zussen van eiser zijn door het Openbaar Ministerie vervolgd voor mensensmokkel;
5. DT & V heeft ervoor gekozen om een kopie van het valse dan wel vervalste paspoort op naam van [naam] , voorzien van het doorgestreepte Schengenvisum, mee te zenden met de aanvraag tot verlening van een laissez passer (lp). DT & V heeft de autoriteiten hiermee geattendeerd op het feit dat eiser minderjarig is, op illegale wijze Sri Lanka is uitgereisd, gebruik heeft gemaakt van een vals dan wel vervalst paspoort en dat hem middels annulering van het Schengenvisum de toegang tot het Schengengebied is geweigerd;
6. deze zaak heeft nog steeds de aandacht van de Sri Lankaanse vertegenwoordiging in Den Haag zoals volgt uit de overgelegde geluidsopname en transcriptie van een gesprek met de Sri Lankaanse ambassade;
7. het individueel ambtsbericht van 24 oktober 2013 van een andere vreemdeling waaruit blijkt dat de betreffende vreemdeling die door Nederland met een paspoort voorzien van vervalste visa bij aankomst in Sri Lanka direct in detentie is genomen;
8. de inhoud van het rapport van UK Home Office en de ITJP ten aanzien van de situatie van terugkeerders op de luchthaven van Colombo; en
9. het artikel “Tientallen Tamils gemarteld door Sri Lankaanse autoriteiten” van de NOS van 9 november 2017.
3.Bij het bestreden besluit (en het daarin ingelaste voornemen van 21 november 2017) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 in samenhang met 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000. Volgens verweerder bevat het asielrelaas van eiser de navolgende relevante elementen:
1. de identiteit, nationaliteit en etnische afkomst van eiser; en
2. eiser is Sri Lanka in 2012 illegaal uitgereisd en dit is bekend geworden bij de Sri Lankaanse vertegenwoordiging in Nederland.
3.1.
Verweerder acht deze relevante elementen weliswaar geloofwaardig, maar niet zwaarwegend genoeg om tot vergunningverlening over te gaan. Eiser komt daarom niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000.
4.Eiser heeft beroep ingesteld op de hierna te bespreken gronden.
5.De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder terecht de asielaanvraag van eiser heeft afgewezen als kennelijk ongegrond. Zij overweegt daartoe als volgt.
5.1.
Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is; of
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
5.2.
Ingevolge artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, van de Vw 2000, kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 worden afgewezen als kennelijk ongegrond in de zin van artikel 32, tweede lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend en deze niet overeenkomstig artikel 30a, eerste lid, onderdeel d of e, niet-ontvankelijk is verklaard.
5.3.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 afgewezen als ongegrond in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
Terugkeer
6. In beroep heeft eiser – samengevat weergegeven – betoogd dat hij bij terugkeer naar Sri Lanka een reëel risico zal lopen op een onmenselijke behandeling zoals bedoeld in artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Hij voert daartoe aan dat de autoriteiten door het handelen van DT & V op de hoogte zijn geraakt van zijn illegale uitreis waarbij hij gebruik heeft gemaakt van een vals dan wel vervalst paspoort. Door zijn illegale uitreis loopt hij bij terugkeer het risico gedetineerd te worden waarbij hij te maken zal krijgen met een onevenredige en discriminerende bestraffing. Volgens eiser zijn de detentieomstandigheden in Sri Lanka erbarmelijk en leveren deze een schending op van artikel 3 van het EVRM. Eiser verwijst hierbij naar informatie van Vluchtelingen Werk Nederland van 23 november 2017.
7. De rechtbank stelt vast dat het navolgende door verweerder geloofwaardig wordt geacht. DT & V heeft, in het kader van het verkrijgen van een lp voor eiser, de autoriteiten in het bezit gesteld van het valse dan wel vervalste paspoort waarmee eiser illegaal uit Sri Lanka is gereisd en naar Nederland is gekomen. De autoriteiten zijn hierdoor op de hoogte geraakt van de illegale uitreis van eiser. Illegaal uitreizen is in Sri Lanka strafbaar gesteld en verweerder acht het, zoals ter zitting door de gemachtigde van verweerder verwoord, mogelijk dat eiser bij terugkomst gedetineerd zal worden. Volgens verweerder levert een mogelijke detentie bij terugkeer echter geen verblijfsstatus op in het licht van het Vluchtelingenverdrag, aangezien er sprake is van een commuun delict. Verder zal er volgens verweerder geen sprake zijn van een onevenredige en discriminatoire bestraffing. Vanwege zijn minderjarige leeftijd zal op eiser het jeugdstrafrecht van toepassing zijn en zal hij niet terecht komen in een gevangenis voor meerderjarigen, maar voor minderjarigen, aldus verweerder.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerders motivering dat eiser bij terugkeer naar Sri Lanka terecht zal komen in een jeugdgevangenis en niet in een gevangenis voor meerderjarigen, niet in stand kan blijven. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het algemeen ambtsbericht inzake Sri Lanka van de minister van Buitenlandse Zaken van oktober 2014 (ambtsbericht, pagina 30) blijkt dat de detentieomstandigheden in Sri Lanka erbarmelijk zijn en dat kinderen en volwassenen niet altijd gescheiden gevangen worden gehouden. Daar komt bij dat eiser in mei 2018 achttien jaar wordt en niet valt uit te sluiten dat hij in Sri Lanka volgens het volwassenenstrafrecht berecht zal worden en dientengevolge in een gevangenis voor meerderjarigen terecht zal komen. Naar het oordeel van de rechtbank ligt het daarom op de weg van verweerder om hiernaar nader onderzoek te verrichten. Nu niet kan worden uitgesloten dat eiser in een gevangenis voor meerderjarigen terecht zal komen en door verweerder niet is bestreden dat de omstandigheden in de gevangenissen in Sri Lanka in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM, is de rechtbank van oordeel dat verweerders motivering op dit punt niet draagkrachtig is. Het beroep is daarom gegrond te achten. Voor de volledigheid zal de rechtbank ook de overige beroepsgronden bespreken.
Risicofactoren
9. Volgens eiser zijn de autoriteiten op de hoogte van zijn asielaanvraag in Nederland hetgeen betekent dat er een nieuwe risicofactor bij is gekomen. Volgens eiser dient verweerder daarom zijn asielaanvraag aan de hand van deze risicofactoren opnieuw te beoordelen en tot vergunningverlening over te gaan.
10. De rechtbank overweegt dat eiser ter onderbouwing van zijn standpunt dat de autoriteiten op de hoogte zijn geraakt van zijn asielaanvraag een geluidsopname en transcripties heeft overgelegd waaruit volgens eiser blijkt dat de autoriteiten weet hebben van het feit dat eiser in Nederland geregistreerd staat als vluchteling. Verweerder betwist de authenticiteit van de geluidsopname. Niet in geding is dat het gesprek op de ambassade niet heeft plaatsgevonden in het bijzijn van een medewerker van DT & V dan wel een medewerker van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM). Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het gestelde bezoek aan de ambassade niet bij één van voornoemde organisaties te verifiëren is. Nu eiser ook verder geen documenten of stukken heeft ingediend waardoor de overgelegde geluidsopname objectief controleerbaar is, heeft verweerder zich dan ook op het standpunt kunnen stellen dat eiser de authenticiteit van de door hem overgelegde geluidsopname en transcriptie niet aannemelijk heeft gemaakt. De door eiser gemaakte vergelijking met de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 26 juli 2016 (ECLI:RBDHA:2016:8644) gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op, aangezien in die zaak bij het gesprek met de ambassade bij naam genoemde medewerkers van de DT & V aanwezig waren. In die zaak is een begin van bewijs van authenticiteit geleverd waardoor het vervolgens op de weg van verweerder lag om nader onderzoek naar de authenticiteit van de opnames en het verslag te doen. Hiervan is in de onderhavige zaak geen sprake. De rechtbank is dan ook van oordeel dat eiser geen feiten en omstandigheden in deze opvolgende aanvraag naar voren heeft gebracht die aanleiding geven voor de conclusie dat er sprake is van een extra risicofactor die verweerder bij zijn besluitvorming had dienen te betrekken.
Werkwijze Sri Lankaanse ambassade
11. Eiser betoogt verder dat de Sri Lankaanse autoriteiten inzage vragen in de asieldossiers van Sri Lankaanse vreemdelingen waardoor het beleid inzake de risicofactoren en de positie van terugkerende afgewezen asielzoekers opnieuw moet worden onderzocht. In ieder geval was volgens eiser van deze werkwijze in het verleden sprake. Hieruit blijkt volgens eiser de negatieve aandacht van de Sri Lankaanse autoriteiten voor afgewezen Tamil asielzoekers.
12. Dit betoog kan naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Immers de omstandigheid dat de autoriteiten ervan op de hoogte zijn geraakt dat een vreemdeling een asielvergunning heeft aangevraagd, is in verweerders beleid al als risicofactor opgenomen. Het beleid hoeft gelet hierop niet opnieuw te worden onderzocht. De stelling van eiser dat uit de zaak Kanagaratnam deze algemene werkwijze van de ambassade zou blijken volgt de rechtbank niet. Uit de uitspraak in die zaak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem (ECLI:RBDHA:2018:473), kan namelijk niet worden afgeleid dat eisers stelling juist is dat de algemene werkwijze van de Sri Lankaanse ambassade onveranderd is en dat reeds daaruit valt af te leiden dat de autoriteiten weten dat alle leden van de Tamil bevolkingsgroep asiel hebben aangevraagd. Daarvoor dient in een individueel geval aannemelijk te zijn gemaakt dat de autoriteiten op de hoogte zijn van een asielaanvraag. Aangezien, zoals onder 10 is overwogen, in het individuele geval van eiser niet aannemelijk is gemaakt dat de autoriteiten hiervan op de hoogte zijn, kan dit betoog dan ook niet slagen.
13. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van hetgeen de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen.
14. De rechtbank acht verder termen aanwezig om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Het bedrag van de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt daarbij vastgesteld overeenkomstig het tarief, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) en de hierbij behorende bijlage. De rechtbank kent ter zake van de verrichte proceshandelingen twee punten toe met een waarde van € 501,- per punt (1 voor de indiening van het beroepschrift en 1 voor het verschijnen ter zitting) en bepaalt het gewicht van de zaak, gelet op de aard en de inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1,0). Van andere ingevolge het Bpb voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van eiser met inachtneming van het gestelde in deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.002-,
(wegens kosten van rechtsbijstand) te vergoeden aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.E. Hamers-Aerts, rechter, in aanwezigheid van
mr. D.S.A.W. Raes, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
2 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op: 2 februari 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.