ECLI:NL:RBDHA:2018:10780

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2018
Publicatiedatum
7 september 2018
Zaaknummer
NL18.13203
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingebrekestelling in verlengde asielprocedure en prematuriteit van de ingebrekestelling

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarin verweerder heeft besloten de asielaanvraag van eiser verder te behandelen in de verlengde asielprocedure. Eiser heeft op 28 november 2017 een asielaanvraag ingediend, waarna verweerder op 10 januari 2018 heeft besloten dat de aanvraag binnen zes maanden zal worden behandeld. Dit besluit werd genomen omdat nader onderzoek door de Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen (UNHCR) nog moest plaatsvinden. De termijn voor de asielaanvraag werd op 8 mei 2018 met negen maanden verlengd, omdat er complexe feitelijke en juridische kwesties aan de orde waren.

Eiser heeft op 22 juni 2018 verweerder in gebreke gesteld, stellende dat de beslistermijn op 30 mei 2018 was verstreken. Verweerder betwistte dit en stelde dat de beslistermijn pas op 27 februari 2019 verstrijkt. De rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling prematuur is, omdat de beslistermijn ten tijde van de ingebrekestelling nog niet was verstreken. De rechtbank concludeert dat verweerder zich voldoende gemotiveerd heeft opgesteld en dat de verlenging van de beslistermijn gerechtvaardigd was, gezien de complexiteit van het UNHCR-onderzoek.

De rechtbank verklaart het beroep van eiser niet-ontvankelijk, omdat de ingebrekestelling prematuur was. Tevens merkt de rechtbank op dat na ontvangst van het uiteindelijke onderzoeksresultaat van het UNHCR, verweerder heeft aangegeven dat de besluitvorming zo spoedig mogelijk zal worden voortgezet. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en digitaal ondertekend.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.13203

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. Z.M. Alaca),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 2 juli 2018 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat de rechtbank voortzetting van het onderzoek niet nodig acht, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. [1]

Overwegingen

1. Op 28 november 2017 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Op 10 januari 2018 heeft verweerder besloten dat de aanvraag verder zal worden behandeld, binnen zes maanden, in de verlengde asielprocedure (VA). Verweerder heeft voor de VA gekozen omdat nader onderzoek door De Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen (UNHCR) nog plaats dient te vinden. In afwachting van het onderzoeksresultaat heeft verweerder de termijn op 8 mei 2018 met nog eens negen maanden verlengd. Eiser heeft op 22 juni 2018 verweerder in gebreke gesteld.
De rechtbank merkt de brief van verweerder van 2 juli 2018, waarin de ingebrekestelling prematuur wordt geacht, aan als een met een besluit gelijk te stellen schriftelijke weigering om een beslissing op de asielaanvraag te nemen. [2]
2. Eiser stelt dat de beslistermijn van verweerder is verstreken op 30 mei 2018. Het UNHCR heeft op 1 juni 2018 vermeld dat het zijn onderzoek naar eiser heeft afgerond, nu het verblijf van eiser in een vluchtelingenkamp niet kan worden bevestigd. Nu er geen beletsel meer is voor verweerder om een beslissing te nemen, is er geen reden meer om de beslistermijn met nog eens negen maanden te verlengen.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de ingebrekestelling prematuur is, omdat de beslistermijn niet is verstreken. De beslistermijn verstrijkt pas op 27 februari 2019.
4. Een beschikking behoort te worden afgegeven binnen de wettelijk bepaalde termijn. [3] Verweerder kan beslissen de termijn voor een asielaanvraag met ten hoogste negen maanden te verlengen, indien complexe feitelijke of juridische kwesties aan de orde zijn. [4] Volgens het beleid van verweerder worden complexe feitelijke en juridische kwesties aangenomen indien het UNHCR nog onderzoek dient te doen. [5] Eiser kan een beroepschrift indienen zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken sinds deze ingebrekestelling. [6]
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er in het geval van eiser sprake is van complexe feitelijke of juridische kwesties, gelet op de complexiteit van het onderzoek van het UNHCR. Verweerder heeft daarom de beslistermijn op 8 mei 2018 mogen verlengen. Dat eiser vindt dat van die complexiteit geen sprake meer is, nu het UNHCR op 1 juni 2018 het verblijf van eiser in een vluchtelingenkamp in Ethiopië nog niet kan bevestigen, doet daar niet aan af.
6. Het voorgaande betekent dat de beslistermijn ten tijde van het indienen van de ingebrekestelling nog niet was verstreken, de ingebrekestelling van eiser is dus prematuur. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. De rechtbank merkt wel op dat na ontvangst van het uiteindelijke onderzoeksresultaat van het UNHCR, verweerder heeft aangegeven dat de besluitvorming zo spoedig mogelijk zal worden voortgezet.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Boven-Hartogh, rechter, in aanwezigheid van mr. W.H. Mentink, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan
binnenzes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
2.Zie artikel 6:2, aanhef en onder a, van de Awb
3.Zie artikel 4:13, eerste lid, van de Awb
4.Zie artikel 42, vierde lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000
5.Zie paragraaf C.1/2.13, van de Vreemdelingencirculaire 2000
6.Zie artikel 6:12, tweede lid, van de Awb