ECLI:NL:RBDHA:2018:10775

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 augustus 2018
Publicatiedatum
7 september 2018
Zaaknummer
NL18.13726
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot niet in behandeling nemen van asielaanvraag op grond van verantwoordelijkheid Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 augustus 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van eiser. Eiser had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat de Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, aangezien eiser eerder in Duitsland asiel had aangevraagd.

Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tijdens de zitting, die ook de behandeling van een andere zaak betrof, heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij heeft overwogen dat Duitsland inderdaad verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser.

De rechtbank heeft verder overwogen dat er geen aanleiding was voor Nederland om de asielaanvraag aan zich te trekken op basis van de humanitaire clausule in de Dublinverordening. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris bij de toepassing van deze clausule beoordelings- en beleidsruimte heeft en dat er in de door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden geen reden was om af te wijken van de verantwoordelijkheid van Duitsland. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, en de beslissing is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.13726
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

(gemachtigde: mr. H.W.F. Klarenaar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 23 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Bondsrepubliek Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.13727, plaatsgevonden op 15 augustus 2018. Eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk ter zitting uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Niet in geschil is dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser omdat eiser eerder in Duitsland asiel heeft aangevraagd.
3. In geschil is of Nederland de asielaanvraag aan zich had moeten trekken op grond van de humanitaire clausule, vervat in artikel 17 van Verordening (EU) nr. 604/2013 (de Dublinverordening).
4. Overwogen wordt dat verweerder bij de toepassing van de humanitaire clausule beoordelings- en beleidsruimte heeft. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in de door eiser aangevoerde feiten en omstandigheden geen aanleiding hoefde te zien de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken door mr. W.M.P. van Alphen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A.B. Koens, griffier, op 15 augustus 2018.
Dit proces-verbaal is digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.