ECLI:NL:RBDHA:2018:10703

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
18 / 3514
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zwaar inreisverbod voor vreemdeling met Sierraleoonse nationaliteit na veroordeling voor drugshandel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 13 augustus 2018 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende een zwaar inreisverbod opgelegd aan een eiser met de Sierraleoonse nationaliteit. Eiser, die sinds 1999 in Nederland verblijft, had eerder een verblijfsvergunning asiel en later een reguliere verblijfsvergunning. Deze vergunningen zijn echter ingetrokken en eiser is ongewenst verklaard na een veroordeling in Finland voor internationale drugshandel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 2 mei 2018 een inreisverbod van tien jaar opgelegd, waarbij hij zich beroept op de Terugkeerrichtlijn en de ernstige bedreiging die eiser vormt voor de openbare orde. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn recht op respect voor zijn privéleven, zoals vastgelegd in artikel 8 van het EVRM. Hij wijst op zijn langdurige verblijf in Nederland, zijn sociale en culturele banden en het feit dat hij geen contacten meer heeft in Sierra Leone.

De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel er sprake is van inmenging in het privéleven van eiser, deze inmenging gerechtvaardigd is ter bescherming van de openbare orde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser een actuele en ernstige bedreiging vormt voor de samenleving, gezien zijn strafbare feiten en de ernst daarvan. De rechtbank heeft de belangenafweging van de staatssecretaris niet onterecht geacht en heeft geoordeeld dat het inreisverbod niet in strijd is met artikel 8 EVRM. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 18/3514
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 13 augustus 2018 in de zaak tussen
[naam] , eiser,
gemachtigde: mr. Z.M. Alaca,
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (en diens rechtsvoorgangers), verweerder,
gemachtigde: mr. A. Hadfy-Kovács.

Procesverloop

Eiser heeft op beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 2 mei 2018 (het bestreden besluit).
De behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2018. Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Sierraleoonse nationaliteit. Eiser verblijft sinds 1999 in Nederland. Eiser is in het bezit geweest van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van het toen geldende categoriale beschermingsbeleid voor Sierra Leone, gedurende de periode van 1 juni 2001 tot 1 juni 2004. Bij besluit van 24 oktober 2007 heeft verweerder eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet’. Na een jaar is deze vergunning aansluitend gewijzigd in een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘voortgezet verblijf na verblijf op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude Vreemdelingenwet’, geldig tot 15 juni 2013. De geldigheidsduur van deze vergunning is aansluitend verlengd tot 15 juni 2018.
2. Bij besluit van 6 juni 2017 heeft verweerder eisers verblijfsvergunning ingetrokken met ingang van 13 juni 2013 en eiser ongewenst verklaard. Dit besluit is in rechte komen vast te staan.
3. Op 9 maart 2018 heeft eiser verweerder verzocht de ongewenstverklaring op te heffen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de ongewenstverklaring opgeheven en hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van tien jaar. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat eiser valt onder de regels van de Terugkeerrichtlijn [1] . Vanaf 2013 heeft eiser in detentie verbleven in Finland, maar sinds medio 2017 verblijft hij weer in Nederland. Om die reden heeft verweerder de ongewenstverklaring beëindigd. Omdat eiser zich in 2013 zeven keer schuldig heeft gemaakt aan internationale drugshandel en daarvoor is veroordeeld tot zeven jaar gevangenisstraf door de Finse rechter, vindt verweerder dat van eiser een actuele, werkelijke en ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving uitgaat. Verweerder heeft daarom op grond van artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) een zwaar inreisverbod opgelegd, voor de duur van tien jaar.
4. In beroep heeft eiser aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn recht op respect voor zijn privéleven, als bedoeld in artikel 8 van het EVRM [2] . Eiser heeft daarbij gewezen op het feit dat hij sinds 1999 in Nederland verblijft en daar onderwijs heeft gevolgd. Familie en vrienden wonen in Nederland en buiten Nederland heeft eiser geen contacten. Eiser is in Nederland ingeburgerd en hij heeft hier hechte sociale, culturele en (familie)banden ontwikkeld.
5. Verweerder heeft in het verweerschrift betoogd dat er geen reden is om van het inreisverbod af te zien, of de duur ervan te bekorten wegens bijzondere individuele omstandigheden. Weliswaar is sprake van een inmenging in het recht op respect voor het privéleven van eiser, maar deze inmenging is gerechtvaardigd vanwege de bescherming van de openbare orde. Verweerder vindt dat hij in het bestreden besluit expliciet rekening heeft gehouden met alle door eiser aangedragen omstandigheden. De normale binding die ontstaat met Nederland door langdurig verblijf hier te lande, is niet voldoende om een schending van artikel 8 van het EVRM aan te nemen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
6. Gelet op de beroepsgronden is niet in geschil of eiser een werkelijke, actuele en ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving, het unierechtelijke openbare-ordecriterium dat van toepassing is bij het opleggen van een inreisverbod voor de duur van meer dan vijf jaar [3] . Wel is in geschil of het recht op respect voor eisers privéleven in de weg staat aan het opleggen van een inreisverbod.
7. Op grond van artikel 66a, achtste lid, van de Vw kan om humanitaire of andere redenen worden afgezien van het uitvaardigen van een inreisverbod. In dat kader moet onder meer worden beoordeeld of een inreisverbod zich verdraagt met het recht op respect voor het privéleven en het familie- en gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM.
8. Zoals het EHRM [4] heeft overwogen in onder meer het arrest Boultif tegen Zwitserland van 2 augustus 2001 [5] , moet bij de beoordeling van de vraag of artikel 8 van het EVRM in een bepaald geval een inmenging in het privéleven en familie- of gezinsleven rechtvaardigt, een ‘fair balance’ worden gevonden tussen enerzijds de belangen van de desbetreffende vreemdeling en anderzijds het algemeen belang van de betrokken lidstaat. Daartoe heeft het EHRM in dat arrest een aantal criteria gedefinieerd. In aanvulling daarop heeft het EHRM in zijn arrest Üner tegen Nederland van 18 oktober 2006 [6] nog twee criteria genoemd.
9. Verweerder heeft deze belangenafweging niet ten onrechte in het nadeel van eiser laten uitvallen. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat eiser weliswaar vanaf 1999 in Nederland heeft verbleven en daar scholing heeft gekregen, maar ervoor heeft gekozen om zijn geld te verdienen met internationale drugshandel. Het betreft zeven keer de invoer van steeds ten minste drie kilo softdrugs en eenmaal de invoer van 1,4 kilo amfetamine. De strafbare feiten dateren weliswaar van 2013, maar sindsdien is eiser voornamelijk gedetineerd geweest. Eiser heeft zijn stelling dat hij geen banden met Sierra Leone heeft, niet onderbouwd; hij is in het verleden wel geregeld naar buurland Guinee gereisd. Wat betreft de verblijfsduur heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de normale binding die ontstaat met Nederland door langdurig verblijf, niet voldoende is om een schending van het privéleven aan te nemen. Terecht heeft eiser aangevoerd dat het niet de bedoeling is dat pas na een verblijfsduur van 30 jaar (beschermwaardig) privéleven kan worden aangenomen, maar dat doet niets af aan de afweging die verweerder heeft gemaakt: niet is gebleken dat er méér is dan de hiervoor genoemde ‘normale binding’. Verder heeft verweerder er niet ten onrechte op gewezen dat eiser bij zijn aanvraag wel de namen van tien familieleden of vrienden heeft genoemd, maar de specificering en nadere toelichting daarvan achterwege heeft gelaten.
10. De beroepsgrond dat het opgelegde inreisverbod in strijd is met artikel 8 EVRM, treft geen doel. Het beroep is ongegrond.
11. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Richtlijn 2008/115/EG
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 juni 2015 in de zaak Z. Zh. en I. O., ECLI:EU:C:2015:377
4.Europees Hof voor de Rechten van de Mens
5.ECLI:CE:ECHR:2001:0802JUD005427300
6.ECLI:CE:ECHR:2006:1018JUD004641099