ECLI:NL:RBDHA:2018:10657

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
5 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1160
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis op basis van niet aangetoonde feitelijke gezinsband

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 september 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, een Jordaanse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis om bij haar referent, die in Nederland asiel had verkregen, te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen omdat volgens de staatssecretaris niet was aangetoond dat er een feitelijke gezinsband bestond tussen eiseres en referent. Eiseres had documenten overgelegd die haar huwelijk met referent zouden aantonen, maar de staatssecretaris oordeelde dat referent tijdens zijn asielprocedure eiseres niet had genoemd en dat er geen reden was om de documenten verder te onderzoeken.

Eiseres heeft tegen deze afwijzing beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de staatssecretaris ten onrechte de documenten niet had laten onderzoeken en dat de afwijzing in strijd was met artikel 8 van het EVRM en relevante richtlijnen van de Europese Unie. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris in redelijkheid kon concluderen dat er geen feitelijke gezinsband was, omdat referent in zijn asielprocedure geen melding had gemaakt van eiseres. De rechtbank wees erop dat de verklaringen van eiseres over het verzwijgen van het huwelijk door referent niet overtuigend waren, gezien de omstandigheden van hun vertrek en de communicatie tussen hen.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet verplicht was om te toetsen aan het partnerbeleid, omdat het toetsingskader werd bepaald door het door eiseres gestelde huwelijk. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1160

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. H. Yousef),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W. Kreumer).

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de namens eiseres ingediende aanvraag voor een machtiging tot voorlopige verblijf (hierna: mvv) in het kader van nareis voor verblijf bij [persoon X] (hierna: referent) afgewezen.
Bij besluit van 24 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 augustus 2018.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts zijn referent en L. Makaddam, tolk, verschenen

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1992 en heeft de Jordaanse nationaliteit. Referent is op 4 juli 2016 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en heeft op 18 augustus 2016 namens eiseres de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat niet is gebleken van een feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent. Daartoe heeft verweerder overwogen dat referent tijdens zijn asielprocedure eiseres niet heeft genoemd. Hij heeft in die procedure verklaard niet te zijn getrouwd en heeft alleen een andere vrouw genoemd, waarmee hij in het verleden verloofd zou zijn geweest. Gelet daarop bestaat er geen reden de door eiseres overgelegde documenten betreffende het gestelde huwelijk met referent te laten onderzoeken, aldus verweerder.
3. Eiseres betoogt dat ze met de door haar overgelegde documenten haar huwelijk met referent voldoende heeft aangetoond. Verweerder heeft deze documenten ten onrechte niet door het Team Onderzoek en Expertise Documenten (hierna: TOED; voorheen Bureau Documenten) laten onderzoeken en betrokken bij de besluitvorming. Verweerder heeft ten onrechte alleen de verklaringen van referent in zijn asielprocedure betrokken en niet betrokken dat eiser uit angst en onzekerheid zijn huwelijk heeft verzwegen. En al zou er geen sprake zijn van een huwelijksrelatie, dan had verweerder moeten doortoetsen aan het partnerbeleid. Voorts is de afwijzing in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: EVRM), artikelen 4 en 9 van Richtlijn 2003/86/EG (hierna: Gezinsherenigingsrichtlijn) en artikel 23 van Richtlijn 2004/83/EG (hierna: Definitierichtlijn). Verder heeft verweerder de hoorplicht als bedoeld in artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) geschonden, aldus eiseres.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
Volgens paragraaf C2/4.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc) verleent verweerder de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw 2000 als referent zijn gezinsleden ook heeft genoemd tijdens zijn asielprocedure. Nu referent de naam van eiseres niet heeft genoemd tijdens zijn asielprocedure, heeft verweerder de aanvraag van eiseres reeds op grond van het geldende beleid kunnen afwijzen.
4.2
Verweerder heeft eiseres in de gelegenheid gesteld om te verklaren waarom referent haar niet heeft genoemd tijdens zijn asielprocedure. Eiseres heeft daartoe verklaard dat referent haar door de oorlog uit het oog had verloren, dat hij niet wist of zij nog leefde en dat referent bij aankomst in Nederland werd verteld dat hij maar één kans krijgt om nareis te regelen voor zijn echtgenote en dat het wijzigingen van de persoonsgegevens van gehuwd naar ongehuwd (indien eiseres zou zijn overleden) niet mogelijk was, omdat hij dan eerst in Syrië zou moeten scheiden. Vanwege onwetendheid en angst heeft referent vervolgens zijn huwelijk verzwegen. Verweerder heeft deze verklaringen onvoldoende kunnen achten. Eiser heeft immers zowel in het nader gehoor als in de correcties en aanvullingen, dus ook met bijstand van een gemachtigde, niet te kennen gegeven te zijn gehuwd. Bovendien was eiser er van op de hoogte dat hij maar één kans zou hebben om de nareis van zijn echtgenote te regelen. Niet valt in te zien dat hij dan zou verzwijgen te zijn gehuwd. Voor zover referent niet wist of eiseres nog in leven was, wordt erop gewezen dat referent ter zitting heeft verklaard dat hij met eiseres heeft afgesproken dat hij samen met zijn zus naar Nederland zou gaan en dat eiseres naar Jordanië zou gaan. Referent heeft ook verklaard dat zij in dezelfde tijd zijn vertrokken en dat hij sindsdien niet wist of ze nog leefde en goed in Jordanië was aangekomen. Hieruit kan worden opgemaakt dat eiseres en referent elkaar vlak voor zijn vertrek, ongeveer twee maanden voor zijn aankomst in Nederland, nog hebben gezien. Voorts staat in het beroepschrift vermeld dat referent zijn echtgenote in Jordanië heeft bezocht, nadat hij wist waar zij verbleef. Dit strookt niet met het door eiseres ingenomen standpunt dat zij elkaar door de oorlog uit het oog zouden zijn verloren. Voorts heeft de gemachtigde van eiseres ter zitting verklaard dat referent ondertussen een relatie met een andere vrouw had. Verweerder heeft gelet voorgaande zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken van een feitelijke gezinsband tussen eiseres en referent.
4.3
Anders dan eiseres heeft betoogd hoeft verweerder niet subsidiair te toetsen aan het partnerbeleid. Het toetsingskader wordt bepaald door het door eiseres gestelde huwelijk. Verweerder heeft dan ook terecht niet onderzocht of eiseres en referent een duurzame en exclusieve relatie hebben.
Eiseres kan voorts niet worden gevolgd in haar betoog dat weigering van de gevraagde mvv in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Gelet op de strikte scheiding tussen asiel en regulier die volgt uit de systematiek van de Vw, moet de reikwijdte van artikel 29, tweede lid, van de Vw beperkt worden opgevat, in die zin dat die bepaling geen ruimte biedt voor een verdere afweging in het kader van artikel 8 van het EVRM dan de afweging die daarin reeds ligt besloten (zie de uitspraak van de Afdeling van 23 november 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3711).
4.4
De rechtbank overweegt dat in artikel 4 van de Gezinsherenigingsrichtlijn is geregeld dat de lidstaten toestemming tot toegang en verblijf geven aan onder andere de echtgenoot van de gezinshereniger en dat in artikel 9 van de Gezinsherenigingsrichtlijn is geregeld dat hoofdstuk V van de Gezinsherenigingsrichtlijn van toepassing is op gezinshereniging van door de lidstaten erkende vluchtelingen. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft eiseres echter niet aannemelijk gemaakt dat zij de echtgenote van referent is. Het beroep van eiseres op voornoemde bepalingen van de Gezinsherenigingsrichtlijn kan er daarom niet toe leiden dat zij in aanmerking komt voor een mvv in het kader van nareis voor verblijf bij referent.
4.5
De rechtbank overweegt dat blijkens artikel 2, aanhef en onder j, van de Definitierichtlijn onder gezinsleden in de zin van deze richtlijn alleen die leden van het gezin van de persoon die internationale bescherming geniet, worden verstaan die in verband met het verzoek om internationale bescherming in dezelfde lidstaat aanwezig zijn. Nu eiseres zich niet samen met referent in Nederland bevindt, maar nog in Syrië verblijft, valt zij niet onder de definitie van gezinslid in de zin van de Definitierichtlijn. Eiseres kan daarom geen beroep doen op de zorgplicht om het gezin in stand te houden, die is neergelegd in artikel 23 van de Definitierichtlijn. In dit verband verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 23 januari 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ0424).
4.6
De beroepsgrond dat verweerder er ten onrechte van heeft afgezien eiseres en referent in bezwaar te horen, faalt. Uitgangspunt is dat er een hoorplicht bestaat, tenzij een van de uitzonderingen van artikel 7:3 van de Awb zich voordoet. Er is sprake van een kennelijk ongegrond bezwaar wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van het primaire besluit. De rechtbank is, gelet op de inhoud van het bezwaarschrift bezien in samenhang met hetgeen eiseres heeft aangevoerd, van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar en dat daarom van het horen van eiseres en referent kon worden afgezien.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Nobel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.