Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2018 in de zaak tussen
[eiser] (lees: [eiser] ), eiser, V-nummer [V-nummer]
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
(…).
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 september 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een minderjarige, had een aanvraag ingediend voor een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen, welke was afgewezen door de Staatssecretaris. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de referente, de moeder van de eiser, niet duurzaam en zelfstandig over voldoende middelen van bestaan beschikte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aanvraag van de eiser op 5 juli 2017 was ingediend, maar dat de relevante voorwaarden voor de vergunning niet waren vervuld. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de inkomsten van de referente uit een uitkering krachtens de Participatiewet niet als zelfstandig middel van bestaan konden worden aangemerkt, omdat hieraan geen premiebetaling was voorafgegaan. De rechtbank heeft ook geen aanleiding gezien voor een analoge toepassing van de wetgeving die vrijstelling van het middelenvereiste zou kunnen bieden, en heeft het beroep op de hardheidsclausule van de Algemene wet bestuursrecht verworpen. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor de gevraagde verblijfsvergunning, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.