ECLI:NL:RBDHA:2018:10609

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
4 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1952
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WIA-uitkering en geschiktheid voor arbeid na herbeoordeling

Op 4 september 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. W.G.H. van de Wetering, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door A.M. Snijders. Eiseres had een WIA-uitkering die op 1 mei 2017 door het Uwv was beëindigd, omdat zij minder dan 35 procent arbeidsongeschikt werd geacht. Eiseres ging in beroep tegen deze beslissing, nadat haar bezwaar tegen het primaire besluit gegrond was verklaard, maar de beëindigingsdatum was gewijzigd naar 1 april 2018.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 2011 ziek is en dat zij in 2013 volledig arbeidsongeschikt werd verklaard. Na een herbeoordeling in 2016 werd zij opnieuw als volledig arbeidsongeschikt beoordeeld. Echter, na een verzoek van haar oud-werkgever om herbeoordeling, concludeerde de primaire verzekeringsarts in 2017 dat eiseres minder dan 35 procent arbeidsongeschikt was. Dit leidde tot de beëindiging van haar uitkering.

Tijdens de zitting op 3 september 2018 heeft eiseres aangevoerd dat haar klachten door de verzekeringsartsen zijn onderschat en dat de geduide functies niet passend zijn. De rechtbank oordeelde dat de rapporten van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen objectieve medische informatie was die de beoordeling van de verzekeringsartsen kon weerleggen. De rechtbank concludeerde dat de WIA-uitkering van eiseres terecht is beëindigd per 1 april 2018 en verklaarde het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/1952

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2018 in de zaak tussen

[eiseres], te [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. W.G.H. van de Wetering),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: A.M. Snijders).

Procesverloop

Bij besluit van 28 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering van eiseres ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 1 mei 2017 beëindigd.
Bij besluit van 31 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij de mate van arbeidsongeschiktheid gehandhaafd maar de beëindigingsdatum in verband met in bezwaar nieuw geduide functies op 1 april 2018 bepaald.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres was werkzaam als medewerker boekbinderij voor 36 uur per week. Op 12 december 2011 heeft zij zich ziek gemeld vanwege rechterhand- en polsklachten en is aan haar een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Per einde wachttijd op 9 december 2013 is eiseres op arbeidskundige gronden volledig arbeidsongeschikt geacht en is aan haar een WIA-uitkering toegekend. In mei 2016 heeft een herbeoordeling plaatsgevonden waaruit is gevolgd dat eiseres onveranderd volledig arbeidsongeschikt is geacht op arbeidsdeskundige gronden.
1.2.
Op 19 december 2016 heeft de oud werkgever om een herbeoordeling gevraagd. In dit kader heeft op 9 februari 2017 een verzekeringsgeneeskundig onderzoek plaatsgevonden. Hierbij heeft de primaire verzekeringsarts geconcludeerd dat sprake is van verminderde benutbate mogelijkheden als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek. Deze mogelijkheden kan eiseres duurzaam benutten. De beperkingen zijn vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 9 februari 2017. Op basis van deze FML heeft de primaire arbeidsdeskundige geconcludeerd dat eiseres voor 20,52 procent arbeidsongeschikt moet worden geacht.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de WIA-uitkering van eiseres met ingang van 1 mei 2017 beëindigd omdat zij minder dan 35 procent arbeidsongeschikt is. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.4.
Tijdens de bezwaarfase heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) eigen onderzoek uitgevoerd, informatie van de behandelend sector in haar heroverweging betrokken en tevens een expertise laten verrichten door orthopedisch chirurg dr. H.I.H. Lampe. In de rapportage van 25 oktober 2017 concludeert deze arts dat geen sprake is van een geobjectiveerd orthopedisch ziektebeeld. Samenvattend gaat het om een lichte buig- en strekbeperking van de pols, tezamen met een lichte zijdelinkse beperking in de bewegelijkheid van de pols en een iets verdikte caput ulna van de rechter pols. Een specifieke diagnose is niet te stellen. Bij het ontbreken van een objectieve afwijking ontbreekt de basis voor het adviseren van beperkingen in arbeid, aldus de orthopedisch chirurg. In haar rapport van 23 november 2017 heeft de verzekeringsarts b&b geconcludeerd dat er geen reden bestaat om in het licht van de aangevoerde bezwaren af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. De opgestelde FML blijft op zich gehandhaafd met een kleine opmerking ten aanzien van twee punten. De arbeidsdeskundige b&b heeft in het rapport van 11 december 2017 geconcludeerd dat deels aanleiding bestaat om anders te concluderen dat de primaire arbeidsdeskundige. De mate van arbeidsongeschiktheid blijft op en na 1 mei 2017 onverminderd minder dan 35 procent, waarbij deels andere functies geduid zijn.
1.5.
Bij het betreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres gegrond verklaard, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is gehandhaafd op minder dan 35 procent en de beëindigingsdatum – rekening houdend met de in bezwaar geduide functies en de wettelijke uitlooptermijn – gewijzigd is vastgesteld op 1 april 2018. Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
2. Eiseres kan zich met het bestreden besluit niet verenigen en voert daartoe – kort samengevat – aan dat haar lichamelijke en psychische klachten en beperkingen door de verzekeringsartsen zijn onderschat. Daardoor zijn ook de door de arbeidsdeskundigen geduide functies niet passend. Ter zitting is namens eiseres betoogd dat de verzekeringsartsen weliswaar zorgvuldig onderzoek hebben gedaan, maar dat hun motivering ten aanzien van de bij eiseres vastgestelde beperkingen op punten onnavolgbaar is. Ditzelfde geldt volgens eiseres voor de door de verzekeringsarts b&b ingeschakelde orthopeed, die stelt dat een geobjectiveerd orthopedisch ziektebeeld ontbreekt maar wel oefentherapie voor eiseres indiceert.
3. De rechtbank stelt voorop dat verweerder zijn besluiten omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van een betrokkene mag baseren op rapporten van verzekeringsartsen, indien deze rapporten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, geen tegenstrijdigheden bevatten en voldoende duidelijk zijn. Dit betekent niet dat deze rapporten en het daarop gebaseerde besluit in beroep niet kunnen worden aangevochten. Het is echter aan de betrokkene om aan te voeren en zo nodig aannemelijk te maken dat de rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten, niet voldoende duidelijk zijn, dan wel dat de in de rapporten gegeven beoordeling onjuist is.
4.1.
De primaire arts heeft op 2 februari 2017 lichamelijk onderzoek bij eiseres verricht en aan de hand van zijn bevindingen een FML opgesteld waarin hij de beperkingen van eiseres heeft vastgelegd. Daarbij heeft hij uitvoerig en inzichtelijk uiteengezet dat een medische objectivering ontbreekt voor de eerder aangenomen beperkingen. Voorts heeft de verzekeringsarts b&b op 23 november 2017 rapport uitgebracht, waarin zij op toereikende wijze heeft gemotiveerd waarom zij het eens is met de bevindingen van de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b was bij de hoorzitting aanwezig, heeft dossieronderzoek verricht, aanvullende informatie bij de behandelend sector opgevraagd en een expertise laten opstellen. De rechtbank acht het verzekeringsgeneeskundig onderzoek gelet op het voorgaande zorgvuldig.
4.2
De verzekeringsarts b&b acht aannemelijk dat eiseres klachten heeft, maar is van oordeel dat daarmee in de FML, met een kleine aanvulling op twee punten, in voldoende mate is rekening gehouden. Vanwege lichte bewegingsbeperkingen van de rechterpols is eiseres niet geschikt voor veelvuldig repetitieve handelingen met de pols. Daarnaast geldt voor werken met het toetsenbord dat dit niet langdurig aaneengesloten mogelijk is maar na een half uur is een pauze van minimaal vijf minuten vereist en maximaal vier uur per dag. Noch uit de informatie van de behandelend sector als ook uit de opgestelde expertise is af te leiden dat de FML een onjuist beeld geeft van de beperkingen van eiseres voor het verrichten van arbeid. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b in combinatie met de opgestelde expertise van de orthopedisch chirurg blijkt genoegzaam dat een medische objectivering voor verdergaande beperkingen ontbreekt. Dat de door deze artsen gegeven motivering op punten onnavolgbaar is, zoals door eiseres is betoogd, onderschrijft de rechtbank bepaald niet. De rechtbank ziet voorts in wat eiseres aanvoert geen reden voor twijfel aan dit medisch oordeel, zeker nu door eiseres in het geheel geen objectiveerbare medische informatie is ingebracht. Aan hoe eiseres zelf haar klachten ervaart, komt in de systematiek van de arbeidsongeschiktheidsbeoordeling geen doorslaggevende waarde toe. De rechtbank onderschrijft om deze reden de medische grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank acht zich voldoende voorgelicht en ziet daarom geen reden een deskundige te benoemen.
4.3
Uitgaande van de juistheid van de FML ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de geschiktheid van eiseres voor de door de arbeidsdeskundige b&b geduide functies. Hierbij is rekening gehouden met de door de verzekeringsarts b&b gemaakte aanvullingen op de FML en zijn door de arbeidsdeskundige b&b deels nieuwe passende functies geduid. De mate van arbeidsongeschiktheid per 1 mei 2017 is door de arbeidsdeskundige b&b vastgesteld op 29,41 procent, zijnde minder dan 35 procent arbeidsongeschikt. Vanwege de deels nieuw geduide functies kan het resultaat van de herbeoordeling pas per toekomstige datum leiden tot verlaging van de WGA-aanvullingsuitkering van 80-100 procent naar minder dan 35 procent en daarom beëindiging van de uitkering. In beroep is de arbeidsdeskundige b&b gemotiveerd ingegaan op de beroepsgronden. Ook hierin heeft de arbeidsdeskundige b&b genoegzaam gemotiveerd dat geen aanleiding bestaat een gewijzigd standpunt in te nemen ten aanzien van de geschiktheid van de geduide functies voor eiseres.
5. Het vorenstaande betekent dat de WIA-uitkering van eiseres terecht en op goede gronden met ingang van 1 april 2018 is beëindigd.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Hammer, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. Demoed-van Dongen, griffier, op 4 september 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.