Op 4 september 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. C. Azarual, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door M. Alsemgeest. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 21 december 2017, waarin haar bezwaren tegen eerdere besluiten ongegrond werden verklaard. Deze eerdere besluiten betroffen de intrekking van haar recht op toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) en de terugvordering van een te veel ontvangen toeslag over een periode van bijna tien jaar, alsook de oplegging van een boete wegens schending van de inlichtingenplicht.
De rechtbank oordeelde dat eiseres haar inlichtingenplicht had geschonden door niet tijdig melding te maken van haar gewijzigde gezinssituatie, namelijk het samenwonen met haar echtgenoot. Eiseres had weliswaar enkele wijzigingen gemeld, maar deze waren niet volledig en tijdig. De rechtbank stelde vast dat de intrekking van de toeslag en de terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag rechtmatig waren, aangezien eiseres vanaf 23 maart 2007 geen recht meer had op de alleenstaande toeslag. De rechtbank verwierp ook het beroep op verjaring, omdat verweerder binnen de wettelijke termijn van vijf jaar had gehandeld.
Wat betreft de opgelegde boete, oordeelde de rechtbank dat deze op juiste gronden was vastgesteld. De rechtbank concludeerde dat er geen dringende redenen waren om van herziening of terugvordering af te zien en dat de boete passend was, gezien de ernst van de overtreding. Eiseres had niet aangetoond dat er sprake was van onmacht of volledig ontbreken van verwijtbaarheid. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.