ECLI:NL:RBDHA:2018:1050

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2018
Publicatiedatum
2 februari 2018
Zaaknummer
C/09/525467 / FA RK 17-386
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met nevenvoorzieningen en alimentatieverplichtingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 januari 2018 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die gehuwd waren onder huwelijkse voorwaarden. De man heeft de Nederlandse nationaliteit, terwijl de vrouw ook de Nederlandse nationaliteit heeft. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder verzoekschriften en verweer, en heeft op 22 november 2017 de zaak behandeld. De rechtbank heeft eerder voorlopige voorzieningen getroffen, waaronder het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning door de man en de verplichting voor de vrouw om deze woning te verlaten. De man heeft verzocht om echtscheiding met nevenvoorzieningen, waaronder partneralimentatie van € 3.000,- per maand. De vrouw heeft verweer gevoerd en zelfstandig verzocht om echtscheiding met nevenvoorzieningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de duurzame ontwrichting van het huwelijk niet is bestreden en heeft de verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar verklaard. De rechtbank heeft de man verplicht om aan de vrouw een partneralimentatie van € 1.638,- bruto per maand te betalen, ingaande op de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand. De rechtbank heeft ook de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden behandeld en het verzoek van de man om de verdeling en verrekening af te wijzen, omdat er geen concrete verzoeken zijn ingediend. De proceskosten zijn gecompenseerd, en de rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummers: FA RK 17-386 (echtscheiding) / FA RK 17-6019 (verdeling)
Zaaknummers: C/09/525467 (echtscheiding) / C/09/537398 (verdeling)
Datum beschikking: 31 januari 2018

Echtscheiding met nevenvoorzieningen

Beschikking op het op 17 januari 2017 ingekomen verzoek van:

[verzoeker]

de man,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: eerst mr. J. Bouwhuis te Leiden,
nu mr. J. Th. Schravenmade – Baas te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[belanghebbende] ,

(in de huwelijksakte genaamd
[belanghebbende]
de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. H.H. Veurtjes te Rotterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift tevens verzoekschrift;
  • het verweer tegen het zelfstandig verzoek, zonder bijlagen;
  • het bericht van 18 juli 2017 met als bijlage het formulier Verdelen en Verrekenen, van de zijde van de man;
  • het bericht van 8 november 2017 met bijlagen van de zijde van de vrouw;
  • het bericht van 9 november 2017 met bijlage van de zijde van de vrouw;
  • het bericht van 10 november 2017 met bijlagen van de zijde van de man (akte overlegging producties);
  • het bericht van 20 november 2017 met bijlagen van de zijde van de man.
Op 22 november 2017 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: beide partijen, bijgestaan door hun advocaat. Voor de vrouw was tevens een tolk, mevrouw [naam] , aanwezig. Van de zijde van de vrouw is ter zitting nog een draagkrachtberekening overgelegd.

Feiten

  • Partijen zijn gehuwd op [datum] te [plaatsnaam] , Rusland.
  • De man heeft de Nederlandse nationaliteit en de vrouw heeft in ieder geval de Nederlandse nationaliteit.
  • Partijen zijn gehuwd onder huwelijkse voorwaarden.
  • Deze rechtbank heeft op 22 december 2016 voorlopige voorzieningen getroffen, inhoudende:
  • dat de man gerechtigd zal zijn tot het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning, gelegen aan de [adres echtelijke woning] te [postcode] [woonplaats] – met inbegrip van de inboedel – met het bevel dat de vrouw die woning uiterlijk 15 januari 2017 dient te verlaten en verder niet mag betreden;
  • dat de man aan de vrouw de volgende goederen strekkend tot haar dagelijks gebruik beschikbaar zal stellen, te weten de fiets, die in gebruik is bij de vrouw en de persoonlijke goederen van de vrouw zoals kleding, verzorgingsmiddelen en schoenen.
  • Deze rechtbank heeft op 27 januari 2017 het verzoek van de vrouw tot wijziging van de beschikking van 22 december 2016 over het uitsluitend gebruik van de echtelijke woning afgewezen.
- Deze rechtbank heeft op 10 februari 2017 een voorlopige voorziening getroffen, inhoudende:
- dat de man de laptop met inhoud binnen twee dagen na heden aan de vrouw moet hebben geretourneerd. Daarbij heeft de rechtbank echter het verzoek van de vrouw om voorlopige partneralimentatie afgewezen.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de man strekt tot echtscheiding met nevenvoorzieningen tot:
  • bepaling dat de verdeling/verrekening plaatsvindt conform het nog nader in te dienen verdelings- en/of verrekeningsformulier;
  • toedeling aan de man van het huurrecht van de echtelijke woning,
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.
De vrouw voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.
De vrouw verzoekt zelfstandig om de echtscheiding uit te spreken, met nevenvoorzieningen die nu nog strekken tot:
  • toedeling aan de man van het huurrecht van de echtelijke woning;
  • vaststelling van een door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van
  • naar de rechtbank begrijpt toedeling van de piano aan de vrouw, zonder nadere verrekening;
voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

Aan de wettelijke formaliteiten is voldaan.
Echtscheiding
De gestelde duurzame ontwrichting van het huwelijk is niet bestreden en staat dus in rechte vast, zodat de daarop steunende over en weer gedane verzoeken tot echtscheiding als op de wet gegrond voor toewijzing vatbaar zijn.
Huurrecht
De rechtbank zal de verzoeken van de man en de vrouw als op de wet gegrond toewijzen.
Partneralimentatie
De vrouw heeft verzocht een partneralimentatie van € 3.000,- bruto per maand vast te stellen. De man heeft verweer gevoerd.
Toepasselijk recht
De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 het Nederlands recht toepassen op het verzoek tot vaststelling van een partnerbijdrage, nu de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
De stelling van de man dat Russisch recht van toepassing is omdat partijen in de huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen dat het Russisch huwelijksvermogensrecht van toepassing is, wordt verworpen. Alimentatierecht is immers geen huwelijksvermogensrecht.
Behoefte van de vrouw
De vrouw stelt dat zij onvoldoende inkomsten heeft om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Zij heeft een behoeftelijstje overgelegd en haar behoefte op € 1.800,- netto per maand berekend. Nu de vrouw een behoeftelijst heeft opgesteld, geldt deze lijst in beginsel als uitgangspunt voor de bepaling van de behoefte. Nu de man de behoeftelijst van de vrouw niet of onvoldoende heeft betwist, zal de rechtbank uitgaan van de aldus gestelde behoefte van de vrouw van € 1.800,- netto per maand (€ 2.982,- bruto per maand) in 2017.
Behoeftigheid van de vrouw
De vrouw stelt dat zij heeft geprobeerd in Nederland haar beroep als musicoloog voort te zetten, maar dat dat nog niet is gelukt. Zij geeft nu aan één persoon privé pianoles en ontvangt hiervoor gemiddeld € 50,- per maand. Sinds 24 januari 2017 ontvangt de vrouw een bijstandsuitkering voor een alleenstaande van € 982,79 per maand, exclusief 5% vakantietoeslag. Vanwege de pensioeninkomsten van de vrouw in/uit Rusland verrekent de gemeente Oegstgeest iedere maand een bedrag van € 154,33 met de bijstandsuitkering.
De man voert verweer. De vrouw heeft als musicoloog in Rusland gewerkt, is 100% aandeelhoudster in de Russische onderneming [naam LTD] LTD en schrijft met winstoogmerk wetenschappelijke boeken die via het internet kunnen worden besteld. Daarnaast geeft de vrouw ten minste twee uur per week pianolessen. De vrouw heeft geen enkele opgave gedaan van haar inkomsten aan de Nederlandse Belastingdienst of aan de man. De vrouw ontvangt Russisch pensioen en volgens een Russische bank is het onjuist dat personen niet kunnen beschikken over het geld dat op hun rekening wordt gestort, zelfs als dit ten behoeve van het pensioen is. Verder stelt de vrouw dat zij het appartement in [plaatsnaam] aan haar zoon heeft geschonken, maar uit het door de vrouw overgelegde stuk blijkt dat het appartement is verkocht aan [naam] . De vrouw had het appartement kunnen verkopen voor € 220.000,- en hiermee in haar levensonderhoud kunnen voorzien, maar door het bedrag dan wel het appartement aan haar zoon te schenken, heeft zij geen recht op een onderhoudsbijdrage van de man.
Ter zitting heeft de vrouw aangegeven dat zij in 2017 haar aangifte Inkomstenbelasting heeft gedaan bij de Belastingdienst. Volgens de vrouw betaalt zij geen belastingen, omdat zij slechts een inkomen heeft van € 2.600,- per jaar. De vrouw geeft aan één leerling pianoles, maar dat gebeurt niet iedere maand. De vrouw is geen aandeelhouder van de Russische onderneming [naam LTD] . Daarnaast heeft de vrouw maar één boekje geschreven over composities en uitleg aan Russische studenten, waarvan er slechts 100 zijn gedrukt. Deze boekjes worden door een derde verkocht. Ter zitting heeft de vrouw aangegeven dat zij het appartement [1. adres] in Rusland cadeau heeft gegeven aan haar zoon, die een gezin heeft met een klein kind. Zij had eerder een appartement op het adres [2. adres] dat zij heeft geruild met het appartement [1. adres] . De vrouw betwist de door de man gestelde waarde van het appartement.
De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van de man dat aan de zijde van de vrouw sprake is van een extra verdiencapaciteit. De rechtbank overweegt daartoe dat aangezien de vrouw een uitkering krachtens de Participatiewet ontvangt, op haar een sollicitatieplicht rust. De rechtbank gaat er vanuit dat de vrouw aan de sollicitatieplicht voldoet. Ter zitting is het de rechtbank gebleken dat de vrouw een appartement in [plaatsnaam] had, maar dat zij dit appartement heeft geruild met een ander appartement. Dat laatste appartement heeft zij aan haar zoon als cadeau gegeven in 2015. De rechtbank volgt de stelling van de man niet dat de vrouw deze woning had kunnen verkopen om vervolgens met het vermogen in haar levensonderhoud te voorzien. De rechtbank overweegt hierbij dat het antwoord op de vraag of in een concreet geval kan worden gevergd dat iemand inteert op zijn vermogen, afhangt van de bijzondere omstandigheden van het geval. Van zulke bijzondere omstandigheden is naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval niet of onvoldoende gebleken.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de vrouw niet in staat is om volledig in haar eigen levensonderhoud te voorzien. De rechtbank zal evenals de gemeente [woonplaats] wel uitgaan van een inkomen uit het Russische pensioen van € 154,- netto per maand en voorts van inkomsten uit pianolessen van gemiddeld € 50,- netto per maand. Gelet op het voorgaande resteert er een aanvullende behoefte van de vrouw van (€ 1.800 minus
€ 154 minus € 50 =) € 1.596,- netto per maand (€ 2.151,- bruto per maand) in 2017.
Draagkracht van de man
De man heeft betwist dat hij in staat is om de verzochte partneralimentatie te betalen. Hij heeft een draagkrachtberekening overgelegd (productie 11 bij zijn akte overlegging producties). De man is ondernemer. Hij heeft 100% van de aandelen van [naam holding] Holding B.V. (hierna: [naam holding] ) en sinds 2017 45% van de daarin gehouden deelneming [BV] B.V. (hierna: [BV] ). De overige 55% van die aandelen heeft hij in 2017 verkocht. Daarnaast verricht de man werkzaamheden in zijn eenmanszaak Van [naam eenmanszaak] (hierna: de eenmanszaak).
De vrouw stelt dat de man in staat is om de verzochte partneralimentatie te betalen. Ter zitting heeft de vrouw een draagkrachtberekening overgelegd.
De rechtbank neemt als uitgangspunt de door de man overgelegde draagkrachtberekening bij de akte overlegging producties, productie 11, nummer 5, voor zover deze berekening door de vrouw niet is betwist. De man heeft onweersproken gesteld dat sinds 2016 in [naam holding] geen werkzaamheden meer worden verricht. Gelet hierop zal de rechtbank geen rekening houden met inkomsten uit arbeid van de man uit [naam holding] .
Tussen partijen is het volgende nog in geschil: de hoogte van het loon uit de dienstbetrekking met [BV] en de winst uit onderneming van de man uit de eenmanszaak.
-
inkomen [BV]
De man houdt in zijn eigen draagkrachtberekening (akte overlegging producties, productie 11, nummer 5, pagina 6) zelf rekening met een arbeidsinkomen van € 47.433,- bruto per jaar plus een vakantietoeslag van € 3.794,- bruto per jaar, dat is in totaal € 51.227,- bruto per jaar in 2017. De vrouw stelt echter dat het jaarinkomen van de man bij [BV] inclusief vakantietoeslag € 52.768,- bruto bedraagt en verwijst daarbij naar de voormelde productie van de draagkrachtberekening van de man.
De rechtbank gaat, op een na te noemen onderdeel na, uit van het door de man in voormelde berekening opgenomen loon nu dat door de vrouw onvoldoende is betwist. Wel zal de rechtbank dit inkomen, volgens de richtlijnen van het rapport alimentatienormen, verminderen met de bijtelling vanwege de auto van de zaak. Immers uit de loonspecificaties, productie 10 van de man, blijkt dat er maandelijks een bedrag van € 1.108,42 als loon in verband met een auto wordt bijgeteld. De rechtbank gaat derhalve uit van een loon van
€ 47.434,- bruto per jaar. De berekening waar de vrouw naar verwijst, betreft de berekening van het besteedbaar inkomen tijdens de samenwoning van partijen en heeft aldus betrekking op een andere periode.
-
winst uit onderneming eenmanszaak
De man houdt in zijn draagkrachtberekening nummer 5 geen rekening met een te verwachten winst uit onderneming, omdat –zo stelt hij- na aftrek van de zelfstandigenaftrek er geen fiscale winst uit onderneming resteert.
De vrouw stelt dat de gemiddelde winst uit onderneming over acht jaren (2009 t/m 2016)
€ 8.726,- netto bedraagt. De winst dient echter positief te worden gecorrigeerd ten aanzien van de huisvestingskosten. De man werkt vanuit huis en deze woning wordt ook bewoond door de zoon van de man. De man boekt ten opzichte van de opbrengsten een relatief groot bedrag aan huisvestingskosten van gemiddeld € 15.000,- per jaar af. De huur van de woning bedraagt € 965,- per maand. De huisvestingskosten moeten worden gecorrigeerd, zodat er een hogere winst uit onderneming ontstaat, namelijk € 18.200,-. Daarnaast blijkt dat de eenmanszaak iedere maand een bedrag van € 450,- factureert aan [BV] . Dat zijn volgens de vrouw ook (verkapte) inkomsten van de man.
De man stelt dat de winst uit onderneming t/m 2016 is vastgesteld. De huisvestingskosten konden tot 1 januari 2017 fiscaal ten laste van het resultaat worden gebracht. Met ingang van 1 januari 2017 mag het resultaat fiscaal niet meer worden gecorrigeerd met de forfaitaire bijtelling van 1,7% van de WOZ-waarde. Het resultaat van de eenmanszaak over 2017 zal daarom hoger zijn dan in de voorgaande jaren, maar daartegenover staat dat de man in privé hogere woonlasten zal krijgen. De man is ziek, gehandicapt en op leeftijd. Hij kan niet verhuizen. Zijn bedrijfsruimte zit in zijn woning. De man stelt dat de facturen aan [BV] vanuit de eenmanszaak ten behoeve van het ontwerpen van een website voor [BV] waren, maar dat deze inkomsten zijn gestaakt. De man is sinds juli 2017 geen directeur en grootaandeelhouder meer van [BV] maar nog slechts adjunct directeur en minderheidsaandeelhouder.
De rechtbank zal uitgaan van een te verwachten beschikbare winst van € 7.280,- per jaar in 2017 volgens dezelfde rekenmethodiek die de man t/m 2016 fiscaal heeft gehanteerd. Dit bedrag heeft de man in zijn eigen berekening nummer 11, pagina 21, zelf als in 2017 te verwachten winst uit onderneming opgevoerd. Daartoe overweegt de rechtbank dat de man ter zitting desgevraagd ook heeft verklaard dat hij een dergelijke winst in 2017 verwacht. Verder acht de rechtbank het redelijk om met dit bedrag rekening te houden en niet met een gemiddelde winst over de voorgaande jaren 2009 t/m 2016. Dit gezien de gevorderde leeftijd van de man en zijn – door de vrouw niet weersproken – ziekte alsmede de gewijzigde aandelenverhoudingen. De rechtbank zal geen rekening houden met de facturen van € 450,- per maand aan [BV] gelet op de onweersproken stelling van de man ter zitting dat de werkzaamheden waar deze facturen betrekking op hadden, inmiddels zijn gestaakt. De rechtbank zal deze winst corrigeren met 2/3 deel van de in 2016 in aftrek gebrachte huisvestingskosten op de jaarcijfers 2016 (€ 12.121,-), zodat de te verwachten fiscale winst uit onderneming in 2017 € 15.361,- bedraagt. Daartoe overweegt de rechtbank dat de man zelf heeft aangegeven dat hij per 1 januari 2017 deze huisvestingskosten fiscaal niet meer ten laste van het resultaat mag brengen. De rechtbank houdt verder rekening met de zelfstandigenaftrek en de MKB-winstvrijstelling. De geschatte belastbare winst uit de onderneming van de eenmanszaak bedraagt dan € 6.950,- in 2017.
De rechtbank houdt verder rekening met de algemene heffingskorting en de arbeidskorting.
Uitgaande van de bovenstaande gegevens berekent de rechtbank het geschatte netto besteedbaar inkomen van de man op € 3.650,- per maand in 2017.
Tussen partijen zijn de volgende posten in geschil:
  • de huurlast;
  • de zorgkosten;
  • de schulden.
- kale huur
De man houdt in zijn draagkrachtberekening nummer 5 rekening met een kale huur inclusief noodzakelijke servicekosten van € 988,- per maand, minus een korting wegens onredelijke woonlast van € 30,- per maand en de in de bijstandsnorm inbegrepen basishuur van € 211,- per maand.
De vrouw stelt in haar draagkrachtberekening dat er slechts rekening gehouden moet worden met een derde deel van de woonlasten van € 332,- per maand, omdat de meerderjarige zoon van de man bij hem inwoont en ook behoort bij te dragen in de woninglasten. De man heeft hier verweer tegen gevoerd. Het is volgens de man onredelijk als zijn zoon moet bijdragen in de huurlasten, omdat zijn zoon werkloos is en is aangewezen is op een WW-uitkering.
De rechtbank zal rekening houden met de volledige gestelde huur van de man van € 988,- per maand in 2017, omdat de man deze huurlasten in 2017 gelet op het bovenstaande fiscaal niet meer ten laste van het fiscale resultaat van zijn eenmanszaak kan en/of zal brengen. De rechtbank zal daarop echter wel een korting toepassen van afgerond € 329,- per maand, dat is een derde deel van de kale huur. De rechtbank acht het evenals de vrouw in het kader van de partneralimentatie redelijk dat de man van zijn volwassen zoon een bijdrage vraagt voor kost en inwoning ter hoogte van in ieder geval voornoemd bedrag, nu deze zoon immers een WW-uitkering ontvangt.
-
zorgkosten
De rechtbank houdt rekening met een premie zorgverzekering van € 105,- per maand en een eigen risico van € 32,- per maand, nu dit tussen partijen niet in geschil is. Tussen partijen is in geschil:
  • premie aanvullende zorgverzekering van € 40,- per maand;
  • overige zelf betaalde, niet vergoede ziektekosten van € 209,- per maand.
Uit de polis van de zorgverzekering van de man (akte overlegging producties, productie 8) blijkt dat hij in totaal een premie van € 147,84 per maand betaalt, waarbij zijn eigen risico wordt afgekocht en hij nog een AV-Gemeente-Top premie betaalt van € 20,48 (na aftrek van de korting). Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het niet redelijk om rekening te houden met een eigen risico van € 32,- per maand en met een aanvullende zorgverzekering van € 40,- per maand. De rechtbank zal deze door de man gestelde post corrigeren naar een bedrag van € 10,- per maand, zodat de rechtbank per saldo uitkomt op de door de man inclusief afkoop eigen risico en aanvullende verzekering in 2017 feitelijk betaalde zorgpremie van afgerond € 147,- per maand.
De rechtbank zal geen rekening houden met de door de man gestelde post niet vergoede ziektekosten, nu deze post door de vrouw is betwist en de man slechts één productie heeft overgelegd ten aanzien van tandartskosten (een kroon). De rechtbank is van oordeel dat de man deze gestelde maar betwiste post onvoldoende met bewijsstukken heeft onderbouwd.
- schulden
De man houdt in zijn draagkrachtberekening nummer 5 rekening met een schuldenlast van
€ 618,- per maand. Het betreft een doorlopend krediet bij Fideaal met een aflossingsbedrag van € 525,- en een rente van € 92,64 per maand.
De vrouw stelt dat er slechts met € 410,- per maand rekening gehouden moet worden aan aflossing van deze schuld aan [naam] nu een deel van het door de man opgevoerde bedrag ook ziet op de betaling van de rente.
De rechtbank zal rekening houden met een aflossingsbedrag van de schuld [naam] van
€ 525,- per maand. De rechtbank is van oordeel dat de man genoegzaam met bewijsstukken heeft aangetoond dat hij maandelijks € 525,- op deze schuld aflost. De rechtbank zal anders dan beide advocaten daarbij geen rekening houden met een maandbedrag aan rente, omdat de man feitelijk slechts een aflossing van € 525,- per maand aan [naam] betaalt en niet meer of minder.
-
overige kosten
De man houdt in zijn draagkrachtberekening nummer 5 rekening met een post overige kosten van € 491,- per maand. Dit bedrag ziet op een tekort op zijn zakelijke rekening bij de ING van de eenmanszaak. De man stelt dat de rente op de schuld ten laste is gebracht van het resultaat, maar de aflossing niet. De vrouw stelt dat er geen rekening moet worden gehouden met de ING-schuld, nu deze schuld al is meegenomen in de winst en verliesrekening van de onderneming van de eenmanszaak.
De rechtbank zal geen rekening houden met de aflossing van de ING-schuld, nu de vrouw gemotiveerd verweer heeft gevoerd en de man daarna zijn andersluidende stellingen onvoldoende heeft onderbouwd en toegelicht. Uit de door de man overgelegde bankafschriften blijkt dat hij slechts een maandrente aan ING betaalt, en uit de door de man overgelegde financiële stukken van zijn eenmanszaak blijkt dat hij deze rentebetalingen vervolgens ten laste brengt van het resultaat van zijn eenmanszaak. Als de rechtbank bij het berekenen van de draagkracht van de man ook nog rekening zou houden met deze rentebetalingen, dan zou de rechtbank deze rentebetalingen dubbel rekenen, zoals de vrouw naar het oordeel van de rechtbank terecht betoogt.
De rechtbank corrigeert het opgevoerde bedrag van de nominale premie ZVW met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel van € 40,- per maand en de opgevoerde woonlast met de in de bijstandsnorm begrepen gemiddelde basishuur van € 221,- per maand.
Voor de man geldt de bijstandsnorm van een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60.
Voorlopige conclusie partneralimentatie en ingangsdatum
Uit al het voorgaande volgt dat de man in 2017 naar het oordeel van de rechtbank gezien zijn draagkracht een bedrag van € 956,- netto per maand, dat is € 1.614,- bruto per maand, als partneralimentatie aan de vrouw zou kunnen betalen. Nu de echtscheiding echter pas in 2018 zal kunnen worden ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en de partneralimentatie ook pas per die datum zal kunnen ingaan, zoals ook door de vrouw is verzocht, levert dit na de jaarlijkse wettelijke indexering in beginsel een door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie van afgerond € 1.638,- bruto per maand in 2018 op.
Jusvergelijking
De rechtbank heeft tenslotte nog een jusvergelijking gemaakt om te beoordelen of de vrouw aldus niet meer vrije ruimte overhoudt dan de man. Daarbij gaat de rechtbank uit van de netto inkomsten van in totaal € 203,- van de vrouw (€ 153,- aan pensioen en € 50,- pianolessen). De rechtbank gaat verder uit van de door de vrouw in haar behoeftelijst opgevoerde en niet door de man betwiste maandlasten van:
  • huur € 616,-
  • premie zorgverzekering € 149,-
  • eigen risico € 32,-
Op de vorenstaande lasten komt voorts nog in mindering de in de bijstandsnorm verdisconteerde nominale premie ziektekosten van € 40,- per maand en de basishuur van € 221,- per maand. De rechtbank houdt rekening met de toepasselijke heffingskortingen en gaat uit van de bijstandsnorm voor een alleenstaande van € 987,- per maand in 2017.
Uit deze jusvergelijking volgt dat de man in 2017 een hoger bedrag dan zijn maximale draagkracht per maand zou moeten voldoen om de vrije ruimte van partijen in 2017 even groot te maken.
Conclusie partneralimentatie
Gelet hierop dient de man naar zijn maximale draagkracht van € 1.614,- bruto per maand bij te dragen in het levensonderhoud van de vrouw, dat is geïndexeerd naar 2018 € 1.638,- bruto per maand.
Aanhechten draagkrachtberekening partneralimentatie
De rechtbank heeft ten behoeve van de partneralimentatie een berekening van de draagkracht van de man en een jusvergelijking gemaakt. Die berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan onderdeel uit.
Afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden
Rechtsmacht
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft hij tevens rechtsmacht ten aanzien van het verzochte met betrekking tot het huwelijksvermogensregime van partijen.
Toepasselijk recht
Op het huwelijksvermogensregime is het Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978 (hierna: het Verdrag) van toepassing. Nu partijen een volgens dit Verdrag geldige keuze hebben uitgebracht voor het Russisch huwelijksvermogensrecht in hun huwelijkse voorwaarden, is dat recht van toepassing op hun huwelijksvermogensregime.
Inhoudelijk
De man heeft een advies van het Internationaal Juridisch Instituut van 1 december 2016 in het geding gebracht over (de kenmerken van) het Russisch huwelijksvermogensrecht. Het wettelijk stelsel van het Russisch huwelijksvermogensrecht kan beschreven worden als een beperkte gemeenschap van goederen. Het staande huwelijk verkregen vermogen wordt als gemeenschappelijk vermogen gezien, met uitzondering van (onder meer) het door een van de echtgenoten bij de huwelijkssluiting aangebrachte vermogen.
De rechtbank zal het verzoek van de man om de verdeling en de verrekening vast te stellen “conform het nog nader in te dienen verdeling- en verrekeningsformulier” afwijzen. De rechtbank stelt vast dat er van de zijde van de man geen concrete verzoeken zijn ingediend over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden. Hoewel de man in het lichaam van zijn verzoekschrift en in meerdere van zijn berichten in dit verband wel enkele kwesties aanstipt, acht de rechtbank dit onvoldoende om nu alsnog een algehele verdeling en/of verrekening naar het toepasselijke Russische wettelijke huwelijksvermogensrecht te kunnen en/of te moeten vaststellen. Het ter zitting door de advocaat van de man nog gestelde niet kunnen invullen van het webformulier Verdelen en Verrekenen is geen excuus, hetgeen de advocaat van de man ter zitting ook heeft bevestigd. Het had op de weg van de advocaat van de man gelegen om het eigen verzoek van de man over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden uiterlijk 10 dagen voor de zitting naar behoren te concretiseren in een processtuk zoals een aanvullend verzoek onderbouwd met alle relevante bewijsstukken. Dat heeft de rechtbank tijdig vooraf ook nog aan beide advocaten geïnstrueerd in haar brieven met instructies aan beide advocaten van 23 juni 2017. Dat de advocaat van de man dat desondanks niet tijdig heeft gedaan is in strijd met de goede procesorde en zal de rechtbank daarom nu mede met toepassing van artikel 22 Rv voor risico en rekening van de man laten.
De piano Yamaha
Ten aanzien van dit verzoek van de vrouw overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting heeft advocaat van de vrouw het oorspronkelijke verzoek ingetrokken om de man te gelasten binnen een week na de beschikking aan de vrouw af te geven alle roerende zaken die in het petitum van haar verweerschrift met zelfstandig(e) verzoek(en) zijn opgesomd. De vrouw heeft ter zitting wel haar verzoek gehandhaafd om de piano Yamaha zonder nadere verrekening aan haar toe te delen.
De man stelt dat [BV] de piano Yamaha heeft gekocht. Hierdoor valt de piano niet in het gemeenschappelijk vermogen volgens het volgens de huwelijkse voorwaarden toepasselijke Russische wettelijke huwelijksvermogensrecht, maar in het vermogen van [BV] . Hoewel er op de balans niet meer op de piano wordt afgeschreven, betekent dit anders dan de vrouw stelt ook niet dat de piano geen restwaarde meer heeft, aldus de man.
De vrouw stelt dat de piano tot privévermogen van de vrouw behoort en/of verknocht is aan de vrouw. De piano heeft de vrouw “onder aanvoering van de man gekocht”’ en de man, althans zijn onderneming [BV] , heeft deze piano slechts voor haar betaald. De piano is door de vrouw uitgezocht en aan de vrouw geleverd. De vrouw bespeelde de piano. De advocaat van de vrouw stelt dat er aldus een mondelinge koopovereenkomst is ontstaan tussen de verkoper en de vrouw. De piano is aan de vrouw in eigendom overgedragen op grond van artikelen 3:80 jo 3:84 BW. De piano is in 2014 voor het laatst afgeschreven op de balans van [BV] en heeft geen restwaarde meer, aldus de vrouw.
De rechtbank overweegt als volgt. Kennelijk mede om fiscale redenen is de piano in 2011 door [BV] betaald en van 2011 t/m 2014 is de piano als bedrijfsmiddel waarop werd afgeschreven in de jaarstukken van [BV] opgenomen. De vrouw was kennelijk aanwezig bij de aankoop maar heeft er toen kennelijk mee ingestemd dat de factuur en de orderbon en/of de afleveringsbon niet op haar naam zijn gesteld maar op die van [BV] en/of van de man. De vrouw heeft evenals de man het aankoopbedrag niet zelf betaald maar laten betalen door [BV] en toegestaan dat de piano en de afschrijvingen jarenlang in de jaarstukken van [BV] zijn opgenomen. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de piano niet in het gemeenschappelijk vermogen van partijen en/of in het privé vermogen van de vrouw is gevallen en dat [BV] moet worden aangemerkt als eigenaresse van de piano. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom afwijzen.
Proceskosten
Gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft, zal de rechtbank de proceskosten compenseren als hierna vermeld.

Beslissingen

De rechtbank:
spreekt uit de echtscheiding tussen partijen, gehuwd op [datum] te [plaatsnaam] Rusland;
bepaalt dat de man met ingang van de dag van inschrijving van deze beschikking in de registers van de burgerlijke stand de huurder zal zijn van de woonruimte te [postcode] [woonplaats] , [adres echtelijke woning] , en verklaart deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de man met ingang van de dag dat de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand aan de vrouw tot haar levensonderhoud zal moeten uitkeren een bedrag van € 1.638,- bruto per maand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen, en verklaart deze beslissing in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten moet dragen;
wijst af al het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, H. Wien en M.P. Verloop, rechters, bijgestaan door mr. M. Corver als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
31 januari 2018.