ECLI:NL:RBDHA:2018:10469
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen afwijzing nareisverzoek Eritrese eiser
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Eritrese eiser en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor zijn halfbroertje. Deze aanvraag werd op 14 oktober 2016 door de Staatssecretaris afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het bezwaar werd door de Staatssecretaris op 18 mei 2017 niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig was ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 7 augustus 2018 was eiser vertegenwoordigd door zijn waarnemer, mr. N. Brands, terwijl de Staatssecretaris niet aanwezig was. Eiser voerde aan dat de termijnoverschrijding te wijten was aan het feit dat hij informatie van zijn ouders moest opvragen, wat vertraging met zich meebracht. De rechtbank oordeelde echter dat deze omstandigheid geen reden was om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. Eiser had immers geen pro forma bezwaarschrift ingediend, wat wel in zijn belang had kunnen zijn.
De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. Eiser had ook een beroep gedaan op een conclusie van de advocaat-generaal van het Hof van Justitie van de EU, maar de rechtbank oordeelde dat deze conclusie niet van toepassing was op de bezwaartermijn in deze zaak. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.