ECLI:NL:RBDHA:2018:10462

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2018
Publicatiedatum
31 augustus 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 13067
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor Eritrese pleegkinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor drie Eritrese pleegkinderen. De aanvraag was ingediend door de referent, die de pleegvader van de kinderen is. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had de aanvraag afgewezen, omdat de familierelatie tussen de pleegkinderen en de referent niet voldoende was aangetoond. De rechtbank heeft vastgesteld dat de referent geen documenten heeft overgelegd die de voogdij of de familieband bevestigen, en dat er geen overlijdensverklaringen zijn overgelegd van de ouders van de kinderen, die volgens de referent zijn overleden. De rechtbank oordeelt dat de stelling van de referent dat het onmogelijk is om de gevraagde documenten te verkrijgen, niet voldoende onderbouwd is. De rechtbank heeft ook overwogen dat de hoorplicht niet is geschonden, omdat het bezwaar kennelijk ongegrond was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/13067

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2018 in de zaak tussen

[eiser 1], eisers 1, V-nummer [V-nummer]

[eiser 2], eiser 2, V-nummer [V-nummer]
[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.R. Weegenaar),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Procesverloop

Bij besluit van 30 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis ten behoeven van eisers, ingediend door [referent] (referent), afgewezen.
Bij besluit van 20 juni 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2018.
Eisers hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. [eiser 1], [eiser 2] en [eiseres] stellen de Eritrese nationaliteit te hebben en te zijn geboren op respectievelijk [geboortedatum] 2001, [geboortedatum] 2003 en op [geboortedatum] 2004. Referent stelt de pleegvader van eisers te zijn. Volgens referent is de moeder van [eiser 1] en [eiser 2] overleden en is hun vader (tevens de vader van eiser) erg ziek. Referent heeft als oudste broer sinds 2013 de zorg van [eiser 1] en [eiser 2] op zich genomen. Voorts stelt referent dat de vader van [eiseres] is overleden en dat haar moeder niet voor zichzelf kan zorgen. Sinds 2010 zorgt referent voor [eiseres]. In 2015 is referent naar Nederland gereisd.
2. Aan referent is op 28 oktober 2015 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend. Referent heeft namens eisers op 24 december 2015 een aanvraag voor een mvv in het kader van nareis ingediend. Bij het primaire besluit heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Hiertegen is door eisers een bezwaarschrift ingediend.
3. Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat de familierelatie tussen eisers en referent niet is aangetoond. Eisers hebben geen documenten met betrekking tot de voogdij of familieband overgelegd. Voorts is niet aangetoond dat de moeder van [eiser 1] en [eiser 2] en de vader van [eiseres] zijn overleden. Er zijn geen overlijdensverklaringen overgelegd, terwijl overlijdens in Eritrea wel worden geregistreerd. Niet is aangetoond welke inspanningen referent heeft verricht om de overlijdensakten te verkrijgen. Volledigheidshalve heeft verweerder overwogen dat van de vader van [eiser 1] en [eiser 2] en van de moeder van [eiseres] geen toestemmingsverklaringen zijn overgelegd.
4. Eisers kunnen zich met het bestreden besluit niet verenigen en hebben daartoe het volgende aangevoerd. Voor eisers en referent is het onmogelijk om de door verweerder gevraagde documenten te overleggen, omdat zij geen connecties meer hebben in het land van herkomst. Zeker nu het gezin uiteen gevallen is en in diverse landen verblijft kan van referent noch van de familieleden verwacht worden nog verdere documenten aan te leveren, zoals overlijdensakten. De mensen die daarvoor zouden moeten zorgen – bijvoorbeeld de tante bij wie eiseres verblijft – is zelf te oud en ziek om dit te doen en woont ver van de stad. Het toezenden van toestemmingsverklaringen, voor zover deze al aankomen, lijkt ook weinig zinvol. Ten onrechte heeft verweerder de doopakten van eisers onvermeld gelaten in het bestreden besluit, terwijl dit belangrijke bescheiden zijn waaruit de familierelatie blijkt.
Tot slot hebben eisers zich op het standpunt gesteld dat zij in bezwaar niet zijn gehoord.
De rechtbank overweegt als volgt.
5. De rechtbank stelt vast dat de vader van [eiser 1] en [eiser 2] en de moeder van [eiseres], de achterblijvende ouders in het land van herkomst, geen toestemmingsverklaringen hebben afgegeven met het oog op vertrek van hun kinderen naar Nederland. Het toestemmingsvereiste heeft tot doel te voorkomen dat door de Nederlandse overheid wordt meegewerkt aan onttrekking aan de ouderlijke macht. Nu de moeder van [eiseres] nog in leven is en bekend is waar zij verblijft, mag verwacht worden dat er een toestemmingsverklaring wordt overgelegd. De stelling dat de moeder van [eiseres] niet voor zichzelf kan zorgen, is niet onderbouwd en betreft geen verschoonbare reden voor het ontbreken van de toestemmingsverklaring. Dat de vader van [eiser 1] en [eiser 2] geen toestemmingsverklaring kan overleggen, omdat hij te ziek zou zijn, is onvoldoende onderbouwd. Voorts heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat de moeder van [eiser 1] en [eiser 2] en de vader van [eiseres] zijn overleden. Er zijn geen documenten overgelegd waaruit het overlijden kan blijken en niet is gebleken op welke wijze referent heeft geprobeerd om deze documenten te verkrijgen. De enkele stelling van eiser dat alleen nog een oude tante in Eritrea verblijft die ver van de stad woont, is niet nader onderbouwd, zodat hieraan geen betekenis toekomt. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij in bewijsnood verkeert.
6. Ten aanzien van de stelling van eisers dat de hoorplicht is geschonden overweegt de rechtbank het volgende. Ingevolge artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht kan van het horen van belanghebbenden worden afgezien indien het bezwaar kennelijk ongegrond is. Van een kennelijk ongegrond bezwaar is sprake wanneer uit het bezwaarschrift zelf reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. Dit moet worden beoordeeld aan de hand van de inhoud van het bezwaarschrift in samenhang met wat in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van de primaire beschikking. Gelet op hetgeen eisers in bezwaar hebben aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat verweerder van het horen van eisers heeft kunnen afzien.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.