ECLI:NL:RBDHA:2018:10461

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2018
Publicatiedatum
31 augustus 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 12307
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag kort verblijf wegens onzorgvuldige besluitvorming en onvoldoende binding met land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Syrische nationaliteit houdende vrouw, en de Minister van Buitenlandse Zaken, vertegenwoordigd door de IND. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een visum kort verblijf om haar broer in Nederland te bezoeken. De aanvraag werd op 5 februari 2017 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 29 mei 2017 ongegrond verklaard. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij zij aanvoerde dat het besluit niet zorgvuldig tot stand was gekomen en dat er onjuistheden in de beoordeling waren opgenomen. Tijdens de zitting op 26 juli 2018 heeft eiseres haar standpunt toegelicht, waarbij zij benadrukte dat zij in het verleden meerdere keren naar Nederland had gereisd en altijd tijdig was teruggekeerd naar Syrië. De rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit inderdaad niet zorgvuldig was genomen, omdat verweerder onjuistheden had erkend die de beoordeling van de aanvraag hadden beïnvloed. Desondanks besloot de rechtbank dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand konden blijven, omdat verweerder de aanvraag ook op andere gronden had kunnen afwijzen, zoals het ontbreken van sociale en economische binding met het land van herkomst. De rechtbank concludeerde dat eiseres niet voldoende had aangetoond dat zij tijdig naar Syrië zou terugkeren, ondanks haar familiebanden daar. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Tevens werd de Minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/12307

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J. Hemelaar),
en
De Minister van Buitenlandse Zaken, namens deze; Procesvertegenwoordiging IND, verweerder
(gemachtigde: mr. A. Dijcks).

Procesverloop

Bij besluit van 5 februari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een visum kort verblijf afgewezen.
Bij besluit van 29 mei 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juli 2018.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Tevens is verschenen [referent] (referent), met zijn vrouw en dochter. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1956 en bezit de Syrische nationaliteit. Op 30 januari 2017 heeft eiseres bij de Nederlandse vertegenwoordiger te Beiroet, Libanon, verzocht om afgifte van een visum voor kort verblijf bij referent, te weten haar broer [broer].
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond en omdat het voornemen van eiseres om het Schengengebied voor het verstrijken van het visum te verlaten niet kon worden vastgesteld. Hierbij wordt opgemerkt dat de sociale en economische binding van eiseres met het land van herkomst onvoldoende aannemelijk is gemaakt.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe in beroep het volgende aangevoerd. Eiseres wil referent bezoeken en is voornemens tijdig terug te keren naar haar land van herkomst. In het verleden heeft eiseres referent meerdere keren bezocht en zij heeft zich toen steeds aan alle voorwaarden, waaronder haar visa destijds waren verleend, gehouden. Door verweerder is onterecht gesteld dat eiseres niet tijdig zou terugkeren naar Syrië, omdat daar een oorlog gaande is. Eiseres wijst erop dat een groot deel van haar familie woont in Latakia, Syrië. Het is daar veilig en men merkt relatief weinig van de oorlog. Familieleden van eiseres zijn Latakia in- en uitgereisd voor familiebezoek en vakantie. Uit dit reisgedrag blijkt dat het niet ondenkbaar of onaannemelijk moet worden geacht dat mensen slechts voor tijdelijke reisdoelen Syrië in- en uitreizen. Het bestreden besluit is dan ook onzorgvuldig tot stand gekomen. Daarnaast heeft eiseres wel een economische binding met het land van herkomst, omdat zij daar in het bezit is van onroerend goed. Dat is een relevant gegeven waar verweerder ten onrechte geen rekening mee gehouden heeft. Voorts heeft eiseres gesteld dat door de afwijzende beslissing van verweerder feitelijk geen invulling gegeven kan worden aan het familieleven tussen haar en referent. Dit is strijdig met artikel 8 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Tot slot heeft eiseres gesteld dat verweerder op het bezwaarschrift heeft beslist, voordat eiseres werd gehoord en daarmee is artikel 7:2 van de Awb geschonden.
4. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
5. Ingevolge artikel 32, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 810/2009 (visumcode) wordt – onverminderd artikel 25, eerste lid, van de Visumcode – een visum geweigerd:
a. a) indien de aanvrager:
(…)
ii. het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet heeft aangetoond;
(…)
iii. niet heeft aangetoond over voldoende middelen van bestaan te beschikken, zowel voor de duur van het voorgenomen verblijf, of voor doorreis naar een derde land waar hij met zekerheid zal worden toegelaten, of in de mogelijkheid te verkeren deze middelen legaal te verkrijgen;
of
b) indien er redelijke twijfel bestaat over de echtheid van de door de aanvrager overgelegde bewijsstukken of over de geloofwaardigheid van de inhoud ervan, de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aanvrager of zijn voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum.
6.1
De rechtbank is met eiseres van oordeel dat het bestreden besluit niet zorgvuldig tot stand is gekomen. Ter zitting is gebleken dat in het bestreden besluit onjuistheden zijn opgenomen, die bij de beoordeling van de aanvraag zijn betrokken. Zo heeft verweerder in het bestreden besluit overwogen dat de dochter van eiseres in Nederland verblijft, terwijl zij in Duitsland woonachtig is. Voorts heeft verweerder aangenomen dat eiseres niet in Syrië maar in Libanon verblijft op grond van het enkele feit dat zij aldaar een visumaanvraag heeft ingediend. Ook heeft verweerder ten onrechte aangenomen dat het onroerend goed van eiseres in door oorlog geteisterd gebied ligt. Verweerder heeft deze onjuistheden ter zitting erkend. De rechtbank overweegt dat verweerder bij het horen van eiseres dergelijke onjuistheden had kunnen voorkomen. Het beroep is gegrond.
6.2
De rechtbank dient vervolgens te beoordelen of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand gelaten kunnen worden. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is, omdat verweerder de aanvraag heeft kunnen afwijzen reeds vanwege het ontbreken van sociale- en economische binding van eiseres met het land van herkomst.
6.3
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiseres om het grondgebied van de lidstaat te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. Niet zonder meer kan worden aangenomen dat eiseres een zodanige sociale binding heeft met het land van herkomst, ondanks dat naar eigen zeggen twee broers en vijf zussen in Syrië verblijven, dat tijdige terugkeer naar het land van herkomst redelijkerwijs gewaarborgd is te achten. Verweerder heeft daartoe in aanmerking mogen nemen dat drie broers van eiseres reeds in Nederland verblijven. Verder is niet gebleken dat eiseres de zorg heeft voor directe familieleden in Syrië of in staat zou zijn om hen te onderhouden. Ook is niet gebleken dat sprake is van zwaarwegende maatschappelijke verplichtingen die eiseres zouden dwingen tijdig naar Syrië terug te keren. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich eveneens in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat niet zonder meer aangenomen kan worden dat eiseres een zodanige economische binding heeft met het land herkomst dat tijdige terugkeer redelijkerwijs gewaarborgd is te achten. Dat eiseres een tweetal koophuizen in bezit heeft en verhuurt en een nylonfabriek beheert, geeft geen garantie op een tijdige terugkeer naar het land van herkomst. Daarbij heeft verweerder kunnen overwegen dat de fabriek in Aleppo niet meer in bedrijf is. Voorts heeft eiseres geen baan of bron van inkomsten, waarvoor zij in Syrië dient te blijven.
6.4
Eiseres neemt het standpunt in dat zij referent in het verleden vaker heeft bezocht en toen tijdig zou zijn teruggekeerd. Dit is echter onvoldoende om op dit moment haar aanvraag voor een visum kort verblijf toe te kennen, omdat haar bezoeken aan Nederland in 1987 en 1992 hebben plaatsgevonden onder andere omstandigheden.
6.5
Voor zover eiseres heeft betoogd dat het weigeren van het visum schending oplevert van artikel 8 van het EVRM, overweegt de rechtbank dat een visum kort verblijf in beginsel niet de geëigende weg is om het uitoefenen van familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM mogelijk te maken, nu het doel van een dergelijk visum juist kort en niet langdurig verblijf betreft en in de regel geen permanente bijdrage kan leveren aan het uitoefenen van familieleven.
7. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienden van he beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen voor de mondelingen behandeling, met een waar per punt van € 501,-, wegingsfactor 1).
8. De rechtbank bepaalt tot slot dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 29 mei 2017;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 1.002;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 168,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Soffers, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. van Limpt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.