ECLI:NL:RBDHA:2018:10458

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2018
Publicatiedatum
31 augustus 2018
Zaaknummer
09/086937-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens bedreiging, belediging en verzet bij aanhouding

Op 3 september 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder bedreiging, belediging en verzet tegen politieambtenaren. De verdachte heeft op 2 mei 2018 in Delft twee hoofdagenten van de politie bedreigd met de dood en zich verzet tegen zijn aanhouding, waarbij een van de verbalisanten letsel opliep. Daarnaast heeft hij op 15 juni 2018 in Rotterdam zich verzet tegen de aanhouding door twee hoofdagenten, waarbij hij ook letsel toebracht aan een van hen. De verdachte heeft zich op 23 april 2018 in 's-Gravenhage voorgedaan als politieagent en daarbij ook beledigende uitlatingen gedaan naar de verbalisanten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bedreigingen en beledigingen ernstig waren en dat de verdachte zich niet heeft gehouden aan de wet. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 239 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, waaronder een klinische opname en reclasseringstoezicht. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen, die schade hebben geleden door de daden van de verdachte.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummers: 09/086937-18; 09/002826-18; 09/080038-18 en 22/005359-16 (tul) (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 3 september 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaken met parketnummers 09/086937-18 en 09/080038-18 van de officier van justitie en de door de politierechter naar de meervoudige strafkamer verwezen zaak met parketnummer 09/002826-18 tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1974 [geboorteplaats] ,
[adres 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 20 maart 2018 (aanhouding 09/002826-18), 18 juni 2018 (aanhouding 09/002826-18) en 20 augustus 2018 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.A.M. Eijgenraam en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. A.S. van der Biezen naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
Ten aanzien van 09/086937-18 (Dagvaarding I):
1.
hij op of omstreeks 2 mei 2018 te Delft [slachtoffer 1] (hoofdagent politie eenheid Den Haag) en/of [slachtoffer 2] (hoofdagent politie eenheid Den Haag) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door: - die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Als jij nog een keer zei wat je tegen mij zei maak ik je af. Ben je nog niet van mij af. Je hebt een grote fout gemaakt" en/of "Ik ken [slachtoffer 5] persoonlijk. Hij vergeet geen gezichten en als ik jouw naam noem tegen hem ben je vanavond nog dood. Heb je een vrouw en kinderen? Die halen het einde van de avond niet. Zij gaan allemaal dood, kapot" en/of "Als ik uit deze boeien zou kunnen zou ik je nues kapot slaan. Zo kapot dat hij tussen je ogen zou staan", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking en/of - in de richting van die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal zijn vinger langs zijn keel te halen en/of (daarbij) aan die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Je gaat dood als ik buiten kom" en/of "jij gaat kapot", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 2 mei 2018 te Delft, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft
verzet tegen (een) ambtena(a)r(en), [slachtoffer 12] (aspirant politie eenheid Den Haag) en/of [slachtoffer 1] (hoofdagent politie eenheid Den Haag), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, te weten ter aanhouding en overbrenging van verdachte naar het politiebureau, door zijn arm in tegengestelde richting te bewegen dan waarin die [slachtoffer 1] verdachte trachtte te bewegen en/of zich proberen los te rukken en/of die [slachtoffer 12] tegen het scheenbeen te schoppen en/of trappen, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een blauwe plek en/of schaafwond op het scheenbeen bij die [slachtoffer 12] ten gevolge heeft gehad;
3.
hij op of omstreeks 15 juni 2018 te Rotterdam, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , (beide hoofdagent van de politie Eenheid Rotterdam, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn en/of haar bediening, te weten de aanhouding van verdachte door het voertuig waarin hij zat niet te willen verlaten en/of door zijn benen schrap te zetten en/of zich in een andere richting te bewegen dan de richting waarin de verbalisant(en) hem wilde brengen en/of door zijn hoofd met grote snelheid te bewegen in de richting van het hoofd van die [slachtoffer 4] en/of door het vuurwapen van die [slachtoffer 4] beet te pakken en/of door de pink van die [slachtoffer 3] vast te pakken en/of door die pink te (ver)draaien, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een gekneusde pink bij die [slachtoffer 3] ten gevolge heeft gehad;
4.
hij op of omstreeks 15 juni 2018 te Rotterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 4] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn
tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Wat doe jij nou kankerlijer, met je kanker fouillering!", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Ten aanzien van 09/002826-18 (Dagvaarding II):
hij op of omstreeks 1 oktober 2017 te Portugal en/of Nootdorp, gemeente Pijnacker Nootdorp, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 7] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] dreigend de woorden toe te voegen "Je zit natuurlijk bij je schoonmoeder in huis en je schoonvader en je vriendje, Die gaan binnen één week dood’’ en/of "Deze familie gaat gewoon deze week nog dood, ik laat ze doodschieten’’ en/of "Als [slachtoffer 5] denkt dat hij mij iets kan aandoen, dan heeft hij een groot probleem. Hij gaat deze week nog dood, mensen gaan hem doodschieten. Er zijn mensen uit het buitenland, die gaan hem deze week nog doodschieten", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
Ten aanzien van 09/080038-18 (Dagvaarding III):
1.
hij op of omstreeks 23 april 2018 te 's-Gravenhage opzettelijk een daad heeft verricht behorende tot een ambt dat hij niet bekleedt, immers heeft hij, verdachte, zich voorgedaan als politieagent;
2.
hij op of omstreeks 23 april 2018 te 's-Gravenhage, toen de aldaar dienstdoende (een) ambtena(a)r(en), [slachtoffer 8] (hoofdagent van politie Eenheid Den Haag) en/of [slachtoffer 9] (hoofdagent van politie Eenheid Den Haag) en/of [slachtoffer 10] (inspecteur van politie Eenheid Den Haag) en/of [slachtoffer 11] (hoofdagent van politie Eenheid Den Haag), verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafb(a)r(e) feit(en) (te weten overtreding van art. 477e Wetboek van Strafrecht) had(den) aangehouden en had(den) vastgegrepen, althans vast had(den) teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau te 's-Gravenhage, zich met geweld en/of bedreiging met geweld heeft verzet tegen die opsporingsambtena(a)r(en), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, door:
- zijn armen in tegenovergestelde richting van (voornoemde [slachtoffer 8]
en [slachtoffer 9] ) te bewegen,
- ( meermalen) zijn benen in te trekken en zichzelf te laten vallen,
- op de grond te gaan liggen,
- zich (met kracht) naar achteren te bewegen en/of te drukken,
- zijn hoofd zijn zijwaarts en naar achteren te bewegen,
- zijn armen en benen in tegenovergestelde richting te (willen) bewegen,
- met zijn benen (naar voornoemde [slachtoffer 10] ) te schoppen;
3.
hij op of omstreeks 23 april 2018 te 's-Gravenhage [slachtoffer 10] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer 10] dreigend de woorden toe te voegen "Ik heb nu je gezicht gezien. Ik ga mijn vriend [slachtoffer 5] bellen. Die gaat jou dood maken. [slachtoffer 5] ken ik goed. [slachtoffer 5] pakt jouw vriendin in haar reet. [slachtoffer 5] is een goede vriend van mij klootzakken. [slachtoffer 5] pakt je vriendin.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 23 april 2018 te 's-Gravenhage opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 10] (inspecteur van politie Eenheid Den Haag), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling en/of door feitelijkheden heeft beledigd
- door hem de woorden toe te voegen: "Kankerjoden" en/of "Flikkers" en/of "Kankerflikker" en/of "Vuile kankerleijers", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking
en/of
- door te spugen op de hand van en/of in de richting van die [slachtoffer 10] .

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte wordt, kort gezegd, onder dagvaarding I verweten dat hij op 2 mei 2018 verbalisanten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd (feit 1) en zich heeft verzet tegen zijn aanhouding door verbalisanten [slachtoffer 12] en/of [slachtoffer 1] , waarbij verbalisant [slachtoffer 12] letsel heeft opgelopen (feit 2) en zich op 15 juni 2018 heeft verzet tegen zijn aanhouding door verbalisanten [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , waarbij verbalisant [slachtoffer 3] letsel heeft opgelopen (feit 3) en verbalisant [slachtoffer 4] heeft beledigd (feit 4). De verdachte heeft de feiten grotendeels bekend.
De verdachte wordt, kort gezegd, onder dagvaarding II verweten dat hij op 1 oktober 2017 [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] heeft bedreigd. De verdachte heeft dit feit bekend.
De verdachte wordt, kort gezegd, onder dagvaarding III verweten dat hij op 23 april 2018 zich als politieagent heeft voorgedaan (feit 1) en zich heeft verzet tegen zijn aanhouding door verbalisanten [slachtoffer 8] en/of [slachtoffer 9] en/of [slachtoffer 10] en/of [slachtoffer 11] (feit 2) en verbalisant [slachtoffer 10] heeft bedreigd (feit 3) en voornoemde [slachtoffer 10] heeft beledigd (feit 4). De verdachte heeft de feiten grotendeels bekend.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan alle tenlastegelegde feiten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte onder dagvaarding I van feit 1 en feit 3 ten aanzien van het strafverhogende element van het toebrengen van enig letsel dient te worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe – kort gezegd – onder meer het volgende aangevoerd. Bij verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] kon, gelet op de feiten en omstandigheden, geen redelijke vrees zijn ontstaan. Het omdraaien van de pink van verbalisant [slachtoffer 3] was, gelet op het feit dat de verdachte was geboeid en verbalisant de transportboeien vasthield, fysiek onmogelijk. De raadsman heeft zich met betrekking tot de feiten 2 en 4 onder dagvaarding I gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman heeft zich met betrekking tot het feit onder dagvaarding II op het standpunt gesteld dat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken, nu gelet op de feiten en omstandigheden geen redelijke vrees kon ontstaan bij de aangevers.
De raadsman heeft zich met betrekking tot feit 3 onder dagvaarding III op het standpunt gesteld dat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken, nu gelet op de feiten en omstandigheden geen redelijke vrees kon zijn ontstaan bij de verbalisant. De raadsman heeft zich met betrekking tot de feiten 1, 2 en 4 onder dagvaarding III aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Dagvaarding I, feiten 1 tot en met 4
Feiten 1 en 2 [1]
Op 2 mei 2018 gingen verbalisanten [slachtoffer 1] , hoofdagent van politie eenheid Den Haag en [slachtoffer 12] , aspirant van politie eenheid Den Haag, naar het [hotel] aan de [adres 2] te Delft, omdat het hotel een dronken man had geweigerd en zij bang waren dat de man in beschonken toestand zou gaan rijden. Ter plaatse gingen verbalisanten met de man, de verdachte, in gesprek. Verbalisant [slachtoffer 1] hoorde dat de verdachte met dubbele tong sprak en hij rook een sterke alcohollucht om de verdachte heen. Verbalisanten hebben de verdachte mee naar buiten genomen. Buiten duwde de verdachte tegen verbalisant [slachtoffer 1] aan, waarop verbalisant achteruit werd gezet. Vervolgens deed de verdachte het nogmaals, waarop verbalisant heeft gezegd dat de verdachte hem niet aan moest raken. Hierop zei de verdachte: “Als jij nog een keer zei wat je tegen mij zei maak ik je af. Ben je nog niet van mij af. Je hebt een grote fout gemaakt”. Daarna duwde de verdachte met twee handen tegen verbalisant [slachtoffer 1] , waardoor de verbalisant achteruit werd gezet. [2]
Verbalisant [slachtoffer 1] heeft toen medegedeeld dat de verdachte was aangehouden, waarop zijn collega [slachtoffer 12] en hij allebei een pols van de verdachte vastpakten. Zij hebben de verdachte tegen de muur aangeduwd. Op dat moment voelde verbalisant [slachtoffer 12] een pijnscheut in haar rechter scheenbeen en zag zij dat de schoen van de verdachte tegen haar scheenbeen stond. [3] De verdachte trok zijn arm weg in de tegengestelde richting als de richting waarin verbalisant [slachtoffer 1] hem bewoog. De verdachte probeerde zich constant los te rukken. Nadat de handboeien waren aangelegd werd verdachte door verbalisanten naar het dienstvoertuig gebracht. Op het moment dat hij in het voertuig stapte zei de verdachte tegen verbalisant [slachtoffer 1] : “Ik ken [slachtoffer 5] persoonlijk. Hij vergeet geen gezichten en als ik jouw naam noem tegen hem ben je vanavond nog dood. Heb je een vrouw en kinderen? Die halen het einde van de avond niet. Zij gaan allemaal dood, kapot”. In het voertuig zei hij tegen verbalisant [slachtoffer 1] : “Als ik uit deze boeien zou kunnen zou ik je neus kapot slaan. Zo kapot dat hij tussen je ogen zou staan”. [4]
Verbalisant [slachtoffer 12] heeft tijdens de aanhouding pijn en letsel, namelijk een verdikking en verkleuring, aan haar scheenbeen opgelopen. [5]
Op het politiebureau tikte de verdachte tijdens de voorgeleiding op het raampje van de celdeur, wees naar verbalisant [slachtoffer 2] en haalde zijn vinger langs zijn keel. Hij zei daarbij: “Je gaat dood als ik buiten kom”, dat hij vrienden had en "jij gaat kapot". Het is verbalisant [slachtoffer 2] ambtshalve bekend dat de verdachte nauwe banden met [slachtoffer 5] heeft. Daarna tikte hij nogmaals op het raampje, wees met zijn vinger naar verbalisant en haalde zijn vinger langs zijn keel. [6]
Conclusie feit 2
Op grond van het vorenstaande, de verklaringen van verbalisanten en de foto’s van het letsel van verbalisant [slachtoffer 12] , acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde feit, te weten verzet tegen zijn aanhouding door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 12] waardoor [slachtoffer 12] letsel heeft opgelopen, heeft begaan.
Overweging feit 1 met betrekking tot ‘redelijke vrees’
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bij de aangever geen redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte de bedreiging waar zou maken.
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel zware mishandeling vereist is dat de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is gedaan dat bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan dat hij/zij het leven zou kunnen verliezen dan wel slachtoffer zou kunnen worden van zware mishandeling. Het criterium of bij de bedreigde de redelijke vrees kon ontstaan is in zekere mate geobjectiveerd: de bedreiging moet van dien aard en onder zulke omstandigheden zijn gedaan dat deze
in het algemeeneen dergelijke vrees kan opwekken.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval de aard en de omvang en de letterlijke bewoordingen van de bedreigingen alsook de omstandigheden waaronder deze zijn gedaan voldoende ernstig waren om bij verbalisanten de redelijke vrees te doen ontstaan dat zij slachtoffer zouden kunnen worden van een misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank betrekt hierbij de context waarbinnen de uitlatingen zijn gedaan. De rechtbank stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen dat verbalisanten afgingen op een melding van een dronken persoon. Ter plaatse troffen zij een man, de verdachte, aan die zich recalcitrant gedroeg. De verdachte heeft verbalisant [slachtoffer 1] meerdere malen geduwd. Op het moment dat zij de verdachte wilden aanhouden begon hij zich te verzetten en bleef zich verzetten. Hij schopte daarbij ook tegen het scheenbeen van [slachtoffer 12] . Vervolgens heeft hij de tenlastegelegde bedreigingen geuit. Niet van belang is de (kennelijke) staat van de verdachte op het moment dat hij zijn uitlatingen deed. Slechts van belang is of de inhoud van de uitlatingen en de aard van de gedragingen van dien aard waren dat bij de verbalisanten redelijke vrees kón ontstaan dat de verdachte deze bewoordingen ten uitvoer zou brengen. Ook dronken mensen zijn in staat om bedreigingen waar te maken. Naar het oordeel van de rechtbank kon het voorgaande opgevat worden als bedreiging van verbalisanten en is dit ook door verbalisanten als zodanig opgevat.
Conclusie feit 1
De rechtbank komt op grond van het voorgaande dan ook tot de conclusie dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat de verdachte verbalisanten [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd.
Feiten 3 en 4 [7]
Op 15 juni 2018 werden verbalisanten [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , beiden hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam, op de [adres 2] te Rotterdam aangesproken door een persoon die verklaarde dat een mishandeling had plaatsgevonden. Ter plaatse verklaarde voornoemde persoon dat hij voor [bedrijfsnaam] werkte en de verdachte naar huis wilde brengen maar niet meer wilde rijden omdat de verdachte heel erg dronken en vervelend was. Verbalisant [slachtoffer 3] zag dat de verdachte bloeddoorlopen ogen had, zijn adem riekte naar het inwendig gebruik van alcohol en zij hoorde dat hij met dubbele tong sprak. Verbalisant [slachtoffer 4] deelde de verdachte mede dat hij was aangehouden voor openbare dronkenschap en dat hij uit het voertuig moest stappen. De verdachte weigerde dit en zette zich met beide voeten schrap tegen de voorstoel aan. Verbalisant [slachtoffer 4] probeerde de verdachte uit de auto te begeleiden maar de verdachte bleef tegenwerken. Verbalisant [slachtoffer 3] pakte verdachtes rechterarm en verbalisant [slachtoffer 4] zijn linkerarm. Vervolgens zijn bij de verdachte de transportboeien aangelegd. Op het moment dat verbalisanten een identiteitsfouillering uitvoerden bewoog de verdachte zijn hoofd met kracht in de richting van het hoofd van verbalisant [slachtoffer 4] . Hij wilde een kopstoot geven. Toen de transportbus arriveerde zag en voelde verbalisant [slachtoffer 3] dat de verdachte haar rechterpink vast had en deze niet meer los liet. Vervolgens bewoog hij haar pink naar achteren, waardoor zij een pijnscheut in haar pink voelde. Op haar middenhandsbeentje ter hoogte van haar pink zat een rode en bebloede beschadiging van de opperhuid. Ter hoogte van het eerste kootje was een rood/blauwe zwelling te zien. Op de foto behorende bij dit proces-verbaal is te zien dat de rechterpink van verbalisant [slachtoffer 3] gezwollen is en daarnaast is een verkleuring zichtbaar. [8] In haar aangifte verklaart verbalisant [slachtoffer 3] dat de politiearts heeft geconstateerd dat haar pink is gekneusd. [9]
Verbalisant [slachtoffer 4] , hoofdagent van politie Eenheid Rotterdam, heeft in dezelfde lijn verklaard. Verder heeft hij verklaard dat op het moment dat de identiteitsfouillering plaatsvond de verdachte tegen hem riep: “Wat doe jij nou kankerlijer, met je kanker fouillering!”. Hij heeft de fouillering voortgezet. De verdachte probeerde hem toen een kopstoot te geven. Daarna heeft hij de fouillering gestaakt om de verdachte te fixeren. Op dat moment voelde hij dat de verdachte met zijn hand, die in de boeien zat, zijn vuurwapen beet pakte. Later zag hij dat op de rechterhand van zijn collega [slachtoffer 3] een rode plek ter hoogte van het middenhandsbeentje van de pink zat en dat de pink wat opgezwollen was. [10]
Conclusie
De verdachte heeft de belediging van verbalisant [slachtoffer 4] bekend. Ook heeft hij bekend dat hij zich heeft verzet bij de aanhouding maar ontkend dat hij de pink van verbalisant [slachtoffer 3] heeft verdraaid of het vuurwapen van verbalisant [slachtoffer 4] heeft vastgepakt. Gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, te weten de verklaring van verbalisant [slachtoffer 3] dat haar pink verdraaid werd en dat een politiearts een kneuzing van haar pink heeft geconstateerd, de verklaring van verbalisant [slachtoffer 4] dat hij letsel bij verbalisant [slachtoffer 3] heeft waargenomen en de foto van het letsel, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte ook de pink van [slachtoffer 3] heeft verdraaid. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het feit dat de processen-verbaal van de verbalisanten niet gelijkluidend zijn hieraan niets afdoet, nu verbalisanten slechts dienen te relateren wat zij zelf hebben waargenomen. De rechtbank heeft dan ook geen redenen om te twijfelen aan de verklaring van verbalisant [slachtoffer 4] dat de verdachte tijdens het fixeren het vuurwapen van [slachtoffer 4] beetpakte.
Dagvaarding II [11]
De rechtbank acht het aan de verdachte tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen (een en ander zoals hierna in de bewezenverklaring zal worden omschreven). De rechtbank is van oordeel dat met een opgave van bewijsmiddelen, als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan, omdat de verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend. Voorts heeft de verdachte nadien niet anders verklaard en heeft de raadsman enkel vrijspraak bepleit wegens het ontbreken van ‘redelijke vrees’.
De rechtbank bezigt als bewijsmiddelen:
  • de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 20 augustus 2018;
  • een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] , p. 4-5;
  • een proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 6] , p. 7-8;
  • een proces-verbaal van bevindingen (geluidsfragment), p. 22-25.
  • een proces-verbaal van bevindingen, p. 31-32.
Overweging met betrekking tot ‘redelijke vrees’
De rechtbank stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen, waaronder de verklaring van de verdachte, vast dat een conflict tussen aangever en de familie [slachtoffer 5] bestond. De verdachte heeft vanuit het buitenland naar de familie [slachtoffer 6] gebeld en daarbij [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] bedreigd. De letterlijke bewoordingen die de verdachte heeft gebruikt, namelijk door onder meer te zeggen dat zij door anderen zouden worden dood geschoten, zijn op te vatten als een bedreiging en zijn door [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] ook als zodanig opgevat. Dat, gevoegd bij de context waarbinnen dit heeft plaatsgevonden, namelijk een conflict tussen aangever en de verdachte, heeft naar het oordeel van de rechtbank tot gevolg dat bij aangevers de redelijke vrees kon ontstaan dat de verdachte zijn voornemen ten uitvoer zou brengen. Dat de verdachte zich al dan niet in beschonken toestand bevond doet daar niets aan af.
Dagvaarding III, feiten 1 tot en met 4 [12]
Feit 1
Op 23 april 2018 werden verbalisanten [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] , beiden hoofdagent van politie Eenheid Den Haag, naar het [adres 2] te Den Haag gestuurd omdat een man zich zou uitgeven als politieagent. [13]
[getuige 1] heeft verklaard dat de deurbel die dag ging en dat toen zij open deed zij een man zag die zei: “Hallo politie, woont u hier? Bent u de eigenaar?”. Vervolgens vroeg hij om haar legitimatiebewijs. De man zei dat hij haar legitimatiebewijs aan het registreren was. Toen kwam haar vriend naar de deur en hij vroeg de man om zijn legitimatiebewijs. Hierop pakte de man geen legitimatiebewijs, maar een telefoon uit zijn tas. Ze rook toen ook dat de adem van de man naar alcohol rook. Haar vriend vertrouwde het niet en heeft de politie gebeld. [14]
[getuige 2] de vriend van [getuige 1] , heeft in dezelfde lijn verklaard. Er stond een man voor de voordeur die tegen zijn vriendin zei dat hij van de politie was. Toen hij naar de deur liep zag hij dat de man het identiteitsbewijs van zijn vriendin in zijn handen had. Hierop heeft hij gevraagd of hij het politielegitimatiebewijs van de man mocht zien. De man toonde hierop een iPhone 4. Hij rook een sterke alcohollucht bij de man. Vervolgens heeft hij de politie gebeld. [15]
De verdachte heeft dit feit ter terechtzitting van 20 augustus 2018 bekend. [16]
Conclusie
Gelet op de vorenstaande bewijsmiddelen, te weten de getuigenverklaringen en bekennende verklaring van de verdachte, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 23 april 2018 als politieagent heeft voorgedaan.
Feit 2, 3 en 4
Ter plaatse hebben verbalisanten [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] de verdachte aangehouden, omdat de verdachte zijn identiteitsbewijs na vordering daarvan niet getoond heeft. De verdachte sprak onsamenhangend en met dubbele tong waardoor verbalisanten het vermoeden hadden dat verdachte onder invloed van alcohol of drugs verkeerde. Op het moment dat verbalisanten de transportboeien probeerden aan te leggen bewoog de verdachte zijn armen in tegengestelde richting, waardoor het aanleggen van de boeien bemoeilijkt werd. De verdachte trok zijn benen in en liet zichzelf vallen. Verbalisant [slachtoffer 9] probeerde om de verdachte omhoog te houden om met hem naar de lift te lopen maar dat ging niet. Verbalisanten hebben hierop beiden een arm gepakt maar dit had geen effect omdat de verdachte zijn gewicht in de strijd gooide en zich uiteindelijk op de grond lieten vallen. Verbalisanten hebben de verdachte op de grond laten liggen en om een extra eenheid gevraagd. Toen zij opnieuw met de verdachte naar de lift wilden lopen, trok hij weer zijn benen in en liet zich vallen. [17]
Vervolgens zijn verbalisanten [slachtoffer 11] [18] , hoofdagent van politie Eenheid Den Haag, en [slachtoffer 10] [19] , inspecteur van politie Eenheid Den Haag, ter plaatse gekomen. Zij hebben de verdachte overgenomen. Op dat moment wilde hij zich gelijk op de grond laten vallen, waardoor zij hem omhoog moesten trekken. Verbalisanten hebben hem opgetild en naar de lift gebracht, omdat hij niet wenste te lopen. In de lift werkte hij tegen door zich naar achteren te bewegen. Ook bewoog de verdachte ineens zijn hoofd zijwaarts en naar achteren. Hierop heeft verbalisant [slachtoffer 11] het hoofd van de verdachte gefixeerd. Toen de lift beneden aan kwam, liet de verdachte zich weer vallen. Bij het voertuig aangekomen zei verdachte tegen verbalisant [slachtoffer 10] : “Ik heb nu je gezicht gezien. Ik ga mijn vriend [slachtoffer 5] bellen. Die gaat jou dood maken. [slachtoffer 5] ken ik goed. [slachtoffer 5] pakt jouw vriendin in haar reet.” Verbalisant [slachtoffer 11] hoorde dat de verdachte ook zei: “ [slachtoffer 5] is een goede vriend van mij klootzakken. [slachtoffer 5] pakt je vriendin”. Het is verbalisant [slachtoffer 10] ambtshalve bekend dat [slachtoffer 5] een zware crimineel is en hij voelde zich hierdoor bedreigd. Vervolgens zag verbalisant [slachtoffer 10] dat de verdachte zijn hoofd weer draaide en opzettelijk op zijn hand spuugde. Hierna herhaalde de verdachte dit. Ook verbalisant [slachtoffer 11] zag dat de verdachte tweemaal op de hand van verbalisant [slachtoffer 10] spuugde. Toen verbalisant [slachtoffer 10] de verdachte in het voertuig wilde plaatse bewoog de verdachte de andere kant op. Hij heeft de verdachte toen in de auto geduwd, waardoor de verdachte languit op de achterbank kwam. Toen verbalisant [slachtoffer 10] wilde instappen schopte de verdachte met zijn benen in zijn richting. Ook riep de verdachte: “kankerjoden, flikkers”.
Verbalisanten [slachtoffer 8] en [slachtoffer 9] hoorden dat de verdachte tegen [slachtoffer 10] zei: “Kankerflikker”, en dat de verdachte in het voertuig in het bijzijn van [slachtoffer 10] riep: “Vuile kankerleijers, kankerjoden!”. [20]
De verdachte heeft ter terechtzitting van 20 augustus 2018 bekend dat hij zich heeft verzet bij aanhouding en verbalisant [slachtoffer 10] heeft bedreigd en beledigd. [21] Hij kan zich niet herinneren dat hij op de hand van verbalisant [slachtoffer 10] heeft gespuugd.
Conclusie feiten 1, 2 en 4
Gelet op de verklaringen van verbalisanten en de (grotendeels) bekennende verklaring van verdachte acht de rechtbank de feiten 1, 2 en 4 wettig en overtuigend bewezen.
Overweging met betrekking tot feit 3 ‘redelijke vrees’
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de omvang en de letterlijke bewoordingen van de bedreigingen alsook de omstandigheden waaronder deze zijn gedaan voldoende ernstig waren om bij verbalisant [slachtoffer 10] de redelijke vrees te doen ontstaan dat hij slachtoffer zou kunnen worden van een misdrijf tegen het leven gericht. De rechtbank betrekt hierbij de context waarbinnen de uitlatingen zijn gedaan. De rechtbank stelt op grond van de gebezigde bewijsmiddelen dat verbalisant bijstand moest verlenen aan collega’s die een persoon hadden aangehouden die zich had voorgedaan als politieagent en zich verzette tegen de aanhouding. Ter plaatse trof hij de verdachte aan die hij samen met een collega in bedwang moest houden. De verdachte bleef zich verzetten en maakte onder meer bewegingen met zijn hoofd naar achteren. Na het uiten van de bedreigingen spuugde de verdachte tweemaal op de hand van verbalisant [slachtoffer 10] en later schopte hij ook in de richting van verbalisant. Niet van belang is de (kennelijke) staat van de verdachte op het moment dat hij zijn uitlatingen deed. Slechts van belang is of de inhoud van de uitlatingen en de aard van de gedragingen van dien aard waren dat bij de verbalisanten redelijke vrees kón ontstaan dat de verdachte deze bewoordingen ten uitvoer zou brengen. Naar het oordeel van de rechtbank kon het voorgaande opgevat worden als bedreiging van verbalisanten en is dit ook door verbalisanten als zodanig opgevat.
Conclusie feit 3
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte verbalisant [slachtoffer 10] heeft bedreigd.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
Ten aanzien van 09/086937-18 (Dagvaarding I):
1.
hij op 2 mei 2018 te Delft [slachtoffer 1] (hoofdagent politie eenheid Den Haag) en [slachtoffer 2] (hoofdagent politie eenheid Den Haag) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door:
- die [slachtoffer 1] dreigend de woorden toe te voegen: "Als jij nog een keer zei wat je tegen mij zei maak ik je af. Ben je nog niet van mij af. Je hebt een grote fout gemaakt" en "Ik ken [slachtoffer 5] persoonlijk. Hij vergeet geen gezichten en als ik jouw naam noem tegen hem ben je vanavond nog dood. Heb je een vrouw en kinderen? Die halen het einde van de avond niet. Zij gaan allemaal dood, kapot" en "Als ik uit deze boeien zou kunnen zou ik je
neuskapot slaan. Zo kapot dat hij tussen je ogen zou staan" en
- in de richting van die [slachtoffer 2] meermalen zijn vinger langs zijn keel te halen en daarbij aan die [slachtoffer 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Je gaat dood als ik buiten kom" en "jij gaat kapot";
2.
hij op 2 mei 2018 te Delft, zich met geweld, heeft verzet tegen ambtenaren, [slachtoffer 12] (aspirant politie eenheid Den Haag) en [slachtoffer 1] (hoofdagent politie eenheid Den Haag), werkzaam in de rechtmatige uitoefening van
hunbediening, te weten ter aanhouding en overbrenging van verdachte naar het politiebureau, door zijn arm in tegengestelde richting te bewegen dan waarin die [slachtoffer 1] verdachte trachtte te bewegen en zich proberen los te rukken en die [slachtoffer 12] tegen het scheenbeen te schoppen, terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een blauwe plek op het scheenbeen bij die [slachtoffer 12] ten gevolge heeft gehad;
3.
hij op 15 juni 2018 te Rotterdam, zich met geweld, heeft verzet tegen een ambtenaar,
[slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , (beide
nhoofdagent van de politie Eenheid Rotterdam, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn en haar bediening, te weten de aanhouding van verdachte door het voertuig waarin hij zat niet te willen verlaten en door zijn benen schrap te zetten en zich in een andere richting te bewegen dan de richting waarin de verbalisanten hem wilde brengen en door zijn hoofd met grote snelheid te bewegen in de richting van het hoofd van die [slachtoffer 4] en door het vuurwapen van die [slachtoffer 4] beet te pakken en door de pink van die [slachtoffer 3] vast te pakken en door die pink te verdraaien, terwijl dit misdrijf en de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een gekneusde pink bij die [slachtoffer 3] ten gevolge heeft gehad;
4.
hij op 15 juni 2018 te Rotterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 4] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn
tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem de woorden toe te voegen: "Wat doe jij nou kankerlijer, met je kanker fouillering!";
Ten aanzien van 09/002826-18 (Dagvaarding II):
hij op 1 oktober 2017 te Nootdorp, gemeente Pijnacker Nootdorp, [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 7] en [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] dreigend de woorden toe te voegen "Je zit natuurlijk bij je schoonmoeder in huis en je schoonvader en je vriendje. Die gaan binnen één week dood’’ en "Deze familie gaat gewoon deze week nog dood, ik laat ze doodschieten’’ en "Als [slachtoffer 5] denkt dat hij mij iets kan aandoen, dan heeft hij een groot probleem. Hij gaat deze week nog dood, mensen gaan hem doodschieten. Er zijn mensen uit het buitenland, die gaan hem deze week nog doodschieten";
Ten aanzien van 09/080038-18 (Dagvaarding III):
1.
hij op 23 april 2018 te 's-Gravenhage opzettelijk een daad heeft verricht behorende tot een ambt dat hij niet bekleedt, immers heeft hij, verdachte, zich voorgedaan als politieagent;
2.
hij op 23 april 2018 te 's-Gravenhage, toen de aldaar dienstdoende ambtenaren, [slachtoffer 8] (hoofdagent van politie Eenheid Den Haag) en [slachtoffer 9] (hoofdagent van politie Eenheid Den Haag) en [slachtoffer 10] (inspecteur van politie Eenheid Den Haag) [slachtoffer 11] (hoofdagent van politie Eenheid Den Haag), verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één op heterdaad ontdekt strafbaar feit (te weten overtreding van art.
447eWetboek van Strafrecht) hadden aangehouden en hadden vastgegrepen, althans vast hadden teneinde verdachte, ter geleiding voor een hulpofficier van justitie, over te brengen naar een politiebureau te 's-Gravenhage, zich met geweld heeft verzet tegen die opsporingsambtenaren, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, door:
- zijn armen in tegenovergestelde richting van voornoemde [slachtoffer 8]
en [slachtoffer 9] te bewegen,
- meermalen zijn benen in te trekken en zichzelf te laten vallen,
- op de grond te gaan liggen,
- zich met kracht naar achteren te bewegen en te drukken,
- zijn hoofd zijwaarts en naar achteren te bewegen,
- zijn armen en benen in tegenovergestelde richting te willen bewegen,
- met zijn benen naar voornoemde [slachtoffer 10] te schoppen;
3.
hij op 23 april 2018 te 's-Gravenhage [slachtoffer 10] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [slachtoffer 10] dreigend de woorden toe te voegen "Ik heb nu je gezicht gezien. Ik ga mijn vriend [slachtoffer 5] bellen. Die gaat jou dood maken. [slachtoffer 5] ken ik goed. [slachtoffer 5] pakt jouw vriendin in haar reet. [slachtoffer 5] is een goede vriend van mij klootzakken. [slachtoffer 5] pakt je vriendin.";
4.
hij op 23 april 2018 te 's-Gravenhage opzettelijk een ambtenaar, te weten [slachtoffer 10] (inspecteur van politie Eenheid Den Haag), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling en door
eenfeitelijk
heidheeft beledigd
- door hem de woorden toe te voegen: "Kankerjoden" en "Flikkers" en "Kankerflikker" en "Vuile kankerleijers", en
- door te spugen op de hand van die [slachtoffer 10] .
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van alle feiten wordt veroordeeld tot 309 dagen gevangenisstraf, waarvan 250 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met aftrek van het voorarrest en onder de bijzondere voorwaarden, zoals voorgesteld in het reclasseringsadvies van 15 augustus 2018. De officier van justitie vordert dat de rechtbank bepaalt dat de klinische opname in FPA de Mare maximaal 9 maanden kan duren. Tevens vordert de officier van justitie gedurende de ambulante behandeling de mogelijkheid van een eenmalige klinische opname van maximaal 7 weken voor detoxificatie en dergelijke bij FPA de Mare of een soortgelijke instelling.
De officier van justitie heeft verzocht de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft een zinvolle dagbesteding, hoog besteedbaar inkomen, een bewonderenswaardige curriculum vitae en woonruimte. Een langdurige opname is daarom niet wenselijk. De raadsman verzoekt de rechtbank dan ook om een tijdelijke opname in het werkgebied van de verdachte op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich driemaal schuldig gemaakt aan bedreiging, tweemaal aan belediging, driemaal aan wederspannigheid en heeft zich voorgedaan als politieagent. Deze bedreigingen en beledigingen waren bijna allemaal gericht tegen politieagenten die slechts hun werk deden. Hij heeft zeer vervelende bewoordingen gebruikt en de politieagenten en buitengewoon opsporingsambtenaren daarmee ernstig bedreigd en beledigd en in hun goede naam en eer aangetast. Ook heeft hij op de hand van een politieagent gespuugd. Naast dat dit zeer beledigend is, is dat ook ontzettend vies. Daarnaast heeft de verdachte zich verzet tegen politieambtenaren, waarbij hij in één geval het vuurwapen van een verbalisant heeft vastgepakt en waarbij in twee gevallen verbalisanten letsel hebben opgelopen. Dit alles getuigt van weinig respect voor voornoemde politieagenten en hun lichamelijke integriteit. Ook heeft de verdachte twee andere personen bedreigd. Alle bedreigingen hebben angst bij de bedreigde personen veroorzaakt. Een aantal van deze feiten heeft op straat plaatsgevonden waardoor in het algemeen gevoelens van angst en onveiligheid zijn veroorzaakt.
Verder heeft de verdachte zich voorgedaan als politieagent en daarbij om het legitimatiebewijs van die persoon gevraagd. De rechtbank acht dit zeer kwalijk. Iedereen moet er, zeker gelet op de bevoegdheden die politieagenten mogen toepassen, op kunnen vertrouwen dat, als iemand zegt dat hij een politieagent is, hij dat ook daadwerkelijk is. Als iemand ten onrechte gebruik maakt van die bevoegdheden, zoals de verdachte, schaadt dat het maatschappelijk vertrouwen in het ambt van de politie.
Ook ter terechtzitting heeft de verdachte er geen blijk van gegeven dat hij het laakbare van zijn handelen inziet. Hij lijkt zich vooral te willen verschuilen achter het feit dat hij tijdens het plegen van deze feiten alcohol had genuttigd.
Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 7 augustus 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen. De verdachte is ook eerder onder meer voor wederspannigheid en geweldsfeiten, waaronder bedreiging en mishandeling van politieagenten veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende rapportage die over de verdachte is opgemaakt.
Het reclasseringsadvies van GGZ Fivoor van 15 augustus 2018, opgemaakt door [naam] , reclasseringswerker
De verdachte is vanuit het verleden bekend bij de reclassering. De laatste jaren is uitsluitend een patroon van mishandeling of wederspannigheid tegen politieambtenaren ontstaan. Het alcoholgebruik van de verdachte kent een sterke samenhang met dit delictspatroon. De verdachte heeft diverse ambulante- en korte klinische behandelpogingen gericht op zijn verslavingsproblematiek ondergaan, maar op de langere termijn hebben deze behandeltrajecten geen terugval in alcoholgebruik, en daarmee delictgedrag, kunnen voorkomen. De persoonlijkheidsproblematiek welke mogelijk ten grondslag ligt aan de verslaving, zoals vastgesteld bij het Forensisch Ambulant Centrum van Fivoor, is onbehandeld gebleven. Dit is wel geprobeerd, maar de verdachte wilde zich op zijn werk richten. De terugvallen in alcoholgebruik, die elkaar in een toenemend tempo leken op te volgen, konden ten tijde van het eerste schorsingstoezicht behorende bij parketnummer 09/086937-18 niet voorkomen worden met ambulante behandel- en reclasseringscontact en de schorsing werd opgeheven. Ook een kortdurende detox- en stabilisatieopname zal naar inschatting van de reclassering op de langere termijn geen recidive verminderende werking hebben. Een klinische behandeling met de minimale duur van een half jaar, gericht op de persoonlijkheidsproblematiek van de verdachte en de relatie met zijn alcoholgebruik en justitiecontact wordt door de reclassering geïndiceerd geacht. Zolang de verdachte zijn verslaving onvoldoende onder controle heeft blijft het risico naar inschatting van de reclassering hoog, waarbij er tevens kans is op letselschade. De reclassering adviseert een meldplicht, een klinische opname in FPA de Mare of een soortgelijke instelling voor minimaal 6 maanden, een ambulante behandeling door het Forensisch Ambulant Centrum Fivoor of een soortgelijke zorgverlener en het meewerken aan middelencontrole.
Straf
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafsoort en de hoogte van de straf rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten zijn gebaseerd op hetgeen doorgaans in soortgelijke zaken wordt opgelegd. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de eis van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsman, alsook met de hiervoor genoemde omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst en hoeveelheid van de feiten en het strafblad van de verdachte een gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank zal – mede gelet op het advies van de reclassering – een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst nieuwe strafbare feiten te plegen en om de door de reclassering geadviseerde voorwaarden met daarbij de door de officier van justitie voorgestelde aanvullingen van de voorwaarden aan het voorwaardelijk deel te kunnen verbinden. De verdachte heeft weliswaar aangegeven niet te willen meewerken aan een klinische opname van maximaal 9 maanden in FPA de Mare, maar eerdere ambulante en kortdurende klinische behandelingen en veroordelingen hebben herhaling van strafbare feiten en alcoholgebruik niet kunnen voorkomen. De afgelopen periode is juist een aanmerkelijke stijging van strafbare feiten, die in combinatie met alcoholgebruik gepleegd zijn, te zien. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een klinische opname van langere duur noodzakelijk. De rechtbank acht, mede gelet op de duur van de klinische behandeling, de door de rechtbank gebruikelijk gehanteerde proeftijd van 2 jaren onvoldoende en zal zoals door de officier van justitie gevorderd een proeftijd van 3 jaren opleggen.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht en gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Er is een escalatie in gedrag waar te nemen bij de verdachte.
Gelet op de bewezenverklaarde feiten en de bij de verdachte aanwezige alcoholproblematiek is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna op grond van art. 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van art. 14d Sr uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.

7.De vordering van de benadeelde partijen / De schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer 6] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.200,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 2] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 164,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
[slachtoffer 3] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 250,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 6] tot een bedrag van € 250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en tot afwijzing van het overige gedeelte van de vordering.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] tot een bedrag van € 164,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] tot een bedrag van € 250,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, gelet op de bepleite vrijspraak voor de bedreiging van [slachtoffer 6] , primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om het gevorderde bedrag af te wijzen.
De raadsman heeft verzocht de vorderingen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] af te wijzen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Benadeelde [slachtoffer 6]
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op gevorderde immateriële schade, naar billijkheid toewijsbaar tot een bedrag van € 250,-, nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 1 oktober 2017, nu vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen, aangezien het bestaan van de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd en het naar het oordeel van de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk is dat de benadeelde partij in een later stadium nog stukken ter verdere onderbouwing zal kunnen verschaffen.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte voor het onder dagvaarding II bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 250,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 6] .
Benadeelde [slachtoffer 2]
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op gevorderde immateriële schade, naar billijkheid toewijsbaar tot een bedrag van € 100,-, nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 2 mei 2018, nu vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen, aangezien het bestaan van de gestelde schade onvoldoende is onderbouwd en het naar het oordeel van de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk is dat de benadeelde partij in een later stadium nog stukken ter verdere onderbouwing zal kunnen verschaffen.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte voor het onder feit 1 onder dagvaarding I bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 100,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 mei 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 2] .
Benadeelde [slachtoffer 3]
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op gevorderde immateriële schade, naar billijkheid toewijsbaar tot een bedrag van € 250,-, nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 15 juni 2018, nu vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu de verdachte voor het onder feit 3 onder dagvaarding I bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 250,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 3] .

8.De vordering tenuitvoerlegging

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering tot tenuitvoerlegging van
de bij vonnis van het Gerechtshof Den Haag van 7 april 2017 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 73 dagen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om de vordering tenuitvoerlegging, gelet op het feit dat deze ziet op een strafbaar feit met een pleegdatum van bijna 4 jaar geleden, af te wijzen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de vordering, gelet op hoogte van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf en de duur van de klinische opname, afwijzen.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 180, 181, 196, 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding I met parketnummer 09/086937-18 onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten, het bij dagvaarding II met parketnummer 09/002826-18 tenlastegelegde feit en de bij dagvaarding III met parketnummer 09/080038-18 onder 1, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van 09/086937-18 feit 1:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
ten aanzien van 09/086937-18 feit 2:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;
ten aanzien van 09/086937-18 feit 3:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf of de daarmee gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel ten gevolge hebben;
ten aanzien van 09/086937-18 feit 4:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
Ten aanzien van 09/002826-18:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van 09/080038-18 feit 1:
opzettelijk een daad verrichten behorend tot een ambt dat hij niet bekleedt;
Ten aanzien van 09/080038-18 feit 2:
wederspannigheid;
Ten aanzien van 09/080038-18 feit 3:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van 09/080038-18 feit 4:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
239 (TWEEHONDERDNEGENENDERTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
180 (HONDERDTACHTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen drie dagen na het ingaan van de proeftijd bij GGZ Reclassering Fivoor Den Haag op het adres Johanna Westerdijkplein 40, 2521 EN te Den Haag meldt. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig acht om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Zolang veroordeelde in een kliniek verblijft zal hij aldaar door de reclassering ten behoeve van zijn meldplicht bezocht worden;
- zich maximaal 9 maanden, of zoveel korter als zijn behandelaars in overleg met de reclassering nodig achten, laat opnemen in FPA de Mare – GGZ Westelijk Noord-Brabant, of een soortgelijke instelling te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor de plaatsing. De opname start zodra een plek beschikbaar is en duurt zolang als de behandelaren en reclassering nodig achten. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg gewenst acht, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- zich gedurende de proeftijd, of zoveel korter als de reclassering nodig acht, onder behandeling stelt van het Forensisch Ambulant Centrum Fivoor of een soortgelijke instelling, door de reclassering te bepalen. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- dat de veroordeelde voor zover – ter beoordeling van voormelde zorginstelling in overleg met de reclassering – zich een crisis bij de veroordeelde voordoet, zich eenmalig laat opnemen in FPA de Mare of een soortgelijke instelling ter bestrijding van die crisis, waarbij de behandeling tevens kan bestaan uit detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, voor de duur van maximaal 7 (zeven) weken of zoveel korter als de zorginstelling in overleg met de reclassering noodzakelijk acht;
- gedurende de proeftijd meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol om middelengebruik te beheersen. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn ademonderzoek (blaastest) en urineonderzoek;
geeft opdracht aan GGZ Reclassering Fivoor tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt dat bovengenoemde bijzondere voorwaarden en het -op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht- uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn;
Benadeelde partijen/schadevergoedingsmaatregel
Benadeelde [slachtoffer 6]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 6] , een bedrag van € 250,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 250,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 1 oktober 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 5 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering van benadeelde [slachtoffer 5] voor het overige af;
Benadeelde [slachtoffer 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 2] , een bedrag van € 100,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 2 mei 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 100,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 2 mei 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 2 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
wijst de vordering van benadeelde [slachtoffer 2] voor het overige af;
Benadeelde [slachtoffer 3]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer 3] , een bedrag van € 250,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 250,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 juni 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 5 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
De vordering tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf;
wijst af de vordering tenuitvoerlegging met parketnummer 22/005359-16.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.F.H. van Eijk, voorzitter,
mr. G.P. Verbeek, rechter,
mr. W.G. de Boer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Koolen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 september 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018115145, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, basisteam Leidschenveen-Ypenburg, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 40).
2.Proces-verbaal van aanhouding, p. 4-5.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 11-12.
4.Proces-verbaal van bevindingen, op. 7-9.
5.Proces-verbaal van verhoor aangeefster, p. 15-16, met als bijlagen de foto’s op p. 17-19.
6.Proces-verbaal van aangifte, p. 24-25 en Proces-verbaal van bevindingen [verbalisant] p. 22.
7.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1700-2018179533, van de politie eenheid Rotterdam, district Rotterdam-Stad, districtsrecherche Rotterdam-Stad, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 27, daarna ongenummerd).
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 12-13, met als bijlage een foto van de rechterpink van [slachtoffer 3] .
9.Procesverbaal van aangifte [slachtoffer 3] , p. 9.
10.Proces-verbaal van bevindingen, p. 15-16.
11.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017291294 (doorgenummerd p. 1 t/m 39) en PL150-2017291307 (ongenummerd), van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, basisteam Leidschenveen-Ypenburg, met bijlagen.
12.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018106553, van de politie eenheid Den Haag-Centrum, district Den Haag-Centrum, basisteam Hoefkade, met bijlagen (ongenummerd).
13.Proces-verbaal van aanhouding (volgnummer 2).
14.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] (volgnummer 4).
15.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] (volgnummer 15).
16.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 augustus 2018.
17.Proces-verbaal van aanhouding (volgnummer 2).
18.Proces-verbaal van bevindingen (volgnummer 5).
19.Proces-verbaal van bevindingen (volgnummer 7).
20.Proces-verbaal van aanhouding (volgnummer 2).
21.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 augustus 2018.