ECLI:NL:RBDHA:2018:10455

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 september 2018
Publicatiedatum
31 augustus 2018
Zaaknummer
09/827248-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling door met auto rakelings langs politieagent te rijden

Op 3 september 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De verdachte reed op 13 mei 2018 met zijn auto rakelings langs een politieagent, waardoor deze letsel opliep. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel, aangezien hij met enige snelheid reed en de afstand tussen de auto en de politieagent slechts enkele meters bedroeg. De verdachte heeft de politieagent geraakt met zijn auto, wat leidde tot letsel aan de rechterarm en het rechterbeen van de agent. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar wel bewezen verklaard dat hij voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 12 maanden geëist, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, en een ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor 18 maanden. De rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 180 dagen opgelegd, waarvan 80 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot een schadevergoeding van € 500,- aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827248-18
Datum uitspraak: 3 september 2018
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1998 te [geboorteplaats]
BRP-adres: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 20 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. I. Doves en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. S.J.M. Laurier naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 13 mei 2018 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] , van het leven te beroven, opzettelijk als bestuurder van een personenauto met hoge snelheid naar achteren is gereden terwijl die [slachtoffer] dicht bij de auto stond (waarbij die [slachtoffer] aan de rechterarm werd geraakt) en/of (vervolgens) met hoge snelheid naar voren is gereden (waarbij de auto over de voet en/of tegen het been van die [slachtoffer] is gereden), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 mei 2018 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als bestuurder van een personenauto met hoge snelheid naar achteren is gereden
terwijl die [slachtoffer] dicht bij de auto stond (waarbij die [slachtoffer] aan de rechterarm werd geraakt) en/of (vervolgens) met hoge snelheid naar voren is gereden (waarbij de auto over de voet en/of tegen het been van die [slachtoffer] is gereden),terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 13 mei 2018 te 's-Gravenhage [slachtoffer] heeft mishandeld door als bestuurder van een personenauto met hoge snelheid naar achteren te rijden terwijl die [slachtoffer] dicht bij de auto stond (waarbij die [slachtoffer] aan de rechterarm werd geraakt) en/of (vervolgens) met hoge snelheid naar voren te rijden (waarbij de auto over de voet en/of tegen het been van die [slachtoffer] is gereden).

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding [1]
Op 13 mei 2018 reed de verdachte als bestuurder van een Volkswagen Golf onder meer over het Goudenregenplein en de Goudsbloemlaan te Den Haag. Op de Goudsbloemlaan heeft de verdachte de auto geparkeerd. Op dat moment besloot verbalisant [slachtoffer] , die al enige tijd achter de verdachte reed, om hem aan te spreken op zijn rijgedrag. Hij zei tegen de verdachte dat hij van de politie was en toonde een pasje. De verdachte is vervolgens naar achteren en daarna naar voren gereden en weggereden. [2]
Aangever heeft verklaard dat de verdachte hem bij het wegrijden heeft geraakt waardoor hij letsel heeft opgelopen. De verdachte betwist dit.
De rechtbank ziet zich dus voor de vraag gesteld of de verdachte rakelings langs aangever is gereden dan wel hem heeft geraakt met de auto en of aangever hierdoor letsel heeft opgelopen. Tevens dient bij een bewezenverklaring van de feitelijke gedragingen de vraag te worden beantwoord hoe dit feit gekwalificeerd dient te worden.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir, gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit en zich schuldig heeft gemaakt aan het subsidiair tenlastegelegde feit.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van de verdachte heeft zich, overeenkomstig haar op schrift gestelde pleitnotities, op het standpunt gesteld dat de verdachte van al het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, omdat geen sprake is van opzet bij de verdachte. De verdachte heeft de aanmerkelijke kans dat letsel dan wel zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht niet aanvaard.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Aangever heeft verklaard dat de verdachte tijdens het achteruitrijden met de linkerzijde van de auto tegen zijn rechterarm reed. De buitenspiegel kwam hard tegen zijn onderarm aan. Ook werd zijn rechterbeen geschampt. Aangever is toen van zijn snorfiets gegaan en heeft deze op de middenbok gezet. De auto kwam weer naar voren, waarop aangever naar links probeerde te stappen omdat hij dacht dat de auto over hem heen zou rijden. Het ging echter zo snel dat de auto over zijn voet reed en hij voelde dat het rechter voorwiel tegen zijn rechter onderbeen wreef. De auto reed vervolgens met hoge snelheid weg. [3]
[getuige 1] heeft verklaard dat zij zag dat een man op een snorfiets naar de geparkeerde auto van de verdachte reed. Op enig moment werd de auto ineens gestart en reed de auto eerst naar achteren en toen naar voren. De auto gaf hard gas, er was een hard geronk van de motor te horen. Ook hoorde zij piepende banden. Bij het naar achter rijden hoorde zij een hele harde klap en zij vermoed dat hierdoor de linker spiegel van de auto was omgeslagen. De spiegel of de auto raakte de rechterkant van het lichaam van de man. De man riep toen “au”. Nadat de auto naar achteren was gereden, stapte de man van de snorfiets en zette deze op de standaard. Daarna zag en hoorde [getuige 1] dat de auto weer hard naar voren en vlak langs de man reed. Toen de auto weg reed zag zij ook dat de spiegel van de auto kapot was. [4]
[getuige 2] heeft in dezelfde lijn verklaard. Op het moment dat de auto naar achteren reed, raakte hij de man met de linker spiegel. Zij weet niet precies waar de man geraakt werd, maar zij hoorde hem schreeuwen. Daarna zette de man zijn scooter op de standaard en liep naar de voorzijde van de auto. Op dat moment zag en hoorde zij dat de bestuurder van de auto een hoop gas gaf. Zij had het idee dat de bestuurder er zo snel mogelijk vandoor wilde gaan. Zij zag dat de man opzij sprong. Als hij dit niet had gedaan was hij onder de auto gekomen. [5]
Uit de geneeskundige verklaring blijkt dat sprake was van minimale krasverwonding aan de linker onderarm/pols van aangever. Op de rechter onderarm/pols was sprake van een oppervlakkige excoriatie (de rechtbank begrijpt: huideffect/schaaf- of krabeffect) en het is rondom gezwollen. Op het rechter onderbeen/knie heeft de arts oppervlakkige excoriatie ter hoogte van de patella (de rechtbank begrijpt: knieschijf) en lichte roodheid waargenomen. [6]
Ter terechtzitting van 20 augustus 2018 zijn de beelden bekeken. Hierop is te zien dat aangever op zijn scooter naast het voertuig van de verdachte zit. Vervolgens is te zien dat de verdachte met snelheid naar achteren rijdt en te horen dat aangever een harde kreet slaakt. Aangever stapt van zijn scooter, zet zijn scooter op de standaard en vervolgens rijdt de verdachte snel vlak langs aangever weg, waarbij aangever een ontwijkende beweging maakt.
Oordeel van de rechtbank
Uit het voorgaande leidt de rechtbank af dat de verdachte met de personenauto naar achteren is gereden, waarbij hij de rechterarm van aangever heeft geraakt. Vervolgens is de verdachte snel optrekkend naar voren gereden, waarbij hij over de voet en tegen het been van aangever reed. De verdachte heeft als gevolg hiervan letsel opgelopen.
De rechtbank kan uit de verklaringen van de verdachte en de overige bewijsmiddelen in het dossier niet afleiden dat de verdachte primair heeft beoogd (vol opzet) dat aangever zou komen te overlijden dan wel (zwaar lichamelijk) letsel zou oplopen. De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of aangever gelet op zijn gedragingen daarop voorwaardelijk opzet heeft gehad.
Voorwaardelijk opzet poging doodslag
De rechtbank is met de officier van justitie en verdediging van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig en overtuigend bewijs bevat dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij door de verdachtes handelen zou komen te overlijden. De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van de primair tenlastegelegde poging tot doodslag.
Voorwaardelijk opzet poging zwaar lichamelijk letsel
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Voor de vaststelling dat de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een dergelijke kans is niet alleen vereist dat hij wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden, maar ook dat hij die kans ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard (op de koop toe heeft genomen). Of in een concreet geval moet worden aangenomen dat sprake is van voorwaardelijk opzet zal, indien de verklaringen van de verdachte en/of de overige verklaringen in het dossier, geen inzicht geven omtrent hetgeen ten tijde van de gedraging in de verdachte is omgegaan, afhangen van de feitelijke omstandigheden van het geval. Daarbij zijn de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht van belang. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg heeft aanvaard (HR 25 maart 2003, ECLI:NL:HR:2003:AE9049).
De rechtbank acht wel bewezen dat de verdachte voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] . De rechtbank overweegt daartoe dat hij, zoals hiervoor is overwogen, tweemaal rakelings langs aangever is gereden, waarbij hij aangever telkens heeft geraakt. Naar algemene ervaringsregels geldt dat de kans op zwaar lichamelijk letsel aanmerkelijk is te noemen, wanneer sprake is van een personenauto die met enige snelheid tegen een voetganger botst. Dat de personenauto in dit geval nog aan het optrekken was en de beginafstand tussen aangever en de auto slechts enkele meters betrof doet aan die aanmerkelijke kans niet af. De verdachte moet zich hiervan bewust zijn geweest. De verdachte heeft, door snel op te trekken en vlak langs aangever te rijden, naar het oordeel van de rechtbank die aanmerkelijke kans aanvaard. Dat hij volgens zijn eigen verklaring nog heeft geprobeerd om aangever heen te sturen leidt niet tot een andere conclusie. De rechtbank acht daarom het opzet om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen in voorwaardelijke zin aanwezig.
Conclusie
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich op 13 mei 2018 te Den Haag schuldig heeft gemaakt aan een poging om opzettelijk aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
Subsidiair
hij op 13 mei 2018 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, als bestuurder van een personenauto naar achteren is gereden, terwijl die [slachtoffer] dicht bij de auto stond, waarbij die [slachtoffer] aan de rechterarm werd geraakt en vervolgens naar voren is gereden, waarbij de auto over de voet en tegen het been van die [slachtoffer] is gereden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het subsidiaire feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld in het reclasseringsrapport van 16 mei 2018.
Daarnaast dat de verdachte wordt veroordeeld tot een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 18 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdacht, waaronder het feit dat hij op 3 september 2018 de kans heeft om zijn studie alsnog dit schooljaar af te maken en het feit dat hij nu gedetineerd is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte werd door een politieagent in burger aangesproken. Deze politieagent heeft zich vervolgens als zodanig bij de verdachte kenbaar gemaakt door te zeggen dat hij van de politie was en een pasje te tonen. De verdachte is vervolgens naar achteren en daarna snel optrekkend naar voren gereden om weg te komen. Hij heeft de politieagent daarbij geraakt, waardoor deze letsel heeft opgelopen. Hij heeft hiermee de lichamelijke integriteit van de politieagent geschonden. Dit terwijl de politieagent bezig was met zijn werkzaamheden als agent. De verdachte was op dat moment alleen maar bezig om zo snel mogelijk weg te komen van de situatie en heeft geen enkel oog voor de politieagent gehad. Ook nadat hij was doorgereden heeft hij niet alsnog gecontroleerd hoe het met de politieagent ging. Dat het niet erger is afgelopen is dan ook niet aan de verdachte te danken. De ervaring leert dat dit soort feiten grote impact op slachtoffers kan hebben. Dat de handelingen van de verdachte ook bij de politieagent een grote impact hebben veroorzaakt blijkt uit zijn verklaring ter zitting. De politieagent heeft nog steeds last van zijn onderarm waardoor hij de benodigde trainingen, onder meer voor het dragen van een vuurwapen, om als agent op straat te mogen werken niet heeft kunnen voltooien. Hij moet hierdoor noodgedwongen bureauwerk verrichten. Ook is nog onduidelijk of zijn onderarm geheel zal herstellen.
Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van de verdachte van 26 juli 2018, waaruit blijkt dat de verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, onder meer voor geweldsfeiten en verkeersfeiten.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op de volgende rapportage die over de verdachte is opgemaakt.
Het reclasseringsadvies (voorgeleiding RC) van Leger des Heils van 16 mei 2018, opgemaakt door D. ter Woerds, reclasseringswerker
Op basis van dossierinformatie concludeert de reclassering dat de verdachte bekend is met het verliezen van zijn zelfbeheersing zowel op school als in relationele sfeer. Om die reden vermoedt de reclassering dat sprake is van een gebrekkige zelfbeheersing en agressieregulatie, wat kan resulteren in delictgedrag. Het lijkt erop dat de verdachte een zinvolle dagbesteding heeft en er zijn geen aanwijzingen dat er onoverkomelijke praktische problemen zijn. Zijn denkpatronen en een gebrek aan inzicht in zijn gedrag en houding, maakt echter dat de reclassering de kans op recidive als reëel inschat. De reclassering adviseert een meldplicht en een ambulante behandelverplichting bij de Waag of een soortgelijke instelling gericht op agressiehantering en delictpreventie, waarbij de verdachte dient mee te werken aan diagnostisch onderzoek.
De verdachte heeft bij de reclassering en ter terechtzitting van 20 augustus 2018 verklaard mee te willen werken aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
Straf
De rechtbank houdt bij het bepalen van de strafsoort en de hoogte van de straf rekening met de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Deze oriëntatiepunten zijn gebaseerd op hetgeen doorgaans in soortgelijke zaken wordt opgelegd. Verder heeft de rechtbank rekening gehouden met de eis van de officier van justitie en het pleidooi van de raadsvrouw, alsook met de hiervoor genoemde omstandigheden.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de ernst van het feit en het strafblad van de verdachte een gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank zal – mede gelet op het advies van de reclassering – een gedeelte van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, teneinde de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst nieuwe strafbare feiten te plegen en om de door de reclassering geadviseerde voorwaarden aan het voorwaardelijk deel te kunnen verbinden. De rechtbank is, gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, met name het feit dat de verdachte in september de kans heeft om zijn studie te hervatten en af te ronden, van oordeel dat het onvoorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf gelijk dient te zijn aan het aantal dagen dat de verdachte tot aan 23 augustus 2018 in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft per beschikking van 23 augustus 2018 de voorlopige hechtenis van de verdachte om die reden opgeheven. De rechtbank zal dit compenseren door daarnaast een fikse onvoorwaardelijke taakstraf aan de verdachte op te leggen.
Daarnaast zal de rechtbank overgaan tot een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor enige duur, omdat de verdachte zijn voertuig als wapen heeft ingezet bij het bewezenverklaarde feit.

7.De vordering van de benadeelde partij / De schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich met betrekking tot beide feiten als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 795,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 795,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft, gelet op de bepleite vrijspraak voor beide feiten, primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om het gevorderde bedrag te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op gevorderde immateriële schade, naar billijkheid toewijsbaar tot een bedrag van € 500,- , nu is komen vast te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 13 mei 2018, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van die datum is ontstaan.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu de verdachte voor het subsidiair bewezenverklaarde strafbare feit zal worden veroordeeld en hij jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 500,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 mei 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen bijkomende straf en straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 14 a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
- 179 a van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot zware mishandeling;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
180 (HONDERDTACHTIG) DAGEN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
80 (TACHTIG) DAGEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179 te en Haag. Hierna dient veroordeelde zich te houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft en zich te blijven melden, zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd verplicht om mee te werken aan een intake bij forensische polikliniek De Waag of een soortgelijke instelling en (onder voorbehoud van behandelmogelijkheden) een behandeling te volgen gericht op agressiehantering en delictpreventie. Veroordeelde dient zich te houden aan de behandeling die deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Ook dient veroordeelde – indien de reclassering dit noodzakelijk acht – mee te werken aan diagnostisch onderzoek;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
180 (HONDERDTACHTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
90 (NEGENTIG) DAGEN;
veroordeelt de verdachte voorts tot:
ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor
9 (NEGEN)
MAANDEN;
benadeelde partij;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] , een bedrag van € 500,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 13 mei 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening;
bepaalt dat de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering en dat de benadeelde partij dit deel van de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 13 mei 2018 tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P. Verbeek, voorzitter,
mr. W.G. de Boer, rechter,
mr. N.F.H. van Eijk, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Koolen, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 september 2018.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018125849, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, districtsrecherche Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 83 en ongenummerd proces-verbaal uitslag sporenonderzoek).
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 30-33 en verklaring van verdachte ter terechtzitting van 20 augustus 2018.
3.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] , p. 30-33.
4.Proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , p. 59-61.
5.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , p. 64-65.
6.Een geschrift, te weten een geneeskundige verklaring d.d. 13 mei 2018, p. 33-36.