ECLI:NL:RBDHA:2018:10450

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2018
Publicatiedatum
31 augustus 2018
Zaaknummer
NL18.14975
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet-ontvankelijkheid op grond van bescherming in Griekenland

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 30 augustus 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard zag. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van eiser niet op de juiste grondslag was beoordeeld, aangezien hij in zijn aanvullende gronden van beroep had aangegeven dat zijn aanvraag gericht was op hereniging met zijn ouders en broers in het kader van nareis. De rechtbank stelde vast dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet gehouden was om de asielaanvraag inhoudelijk te toetsen, omdat eiser al internationale bescherming genoot in Griekenland. Dit was in overeenstemming met de Vreemdelingenwet en de Europese regelgeving, die beogen te voorkomen dat vreemdelingen in verschillende lidstaten asiel aanvragen.

De rechtbank overwoog verder dat eiser in Griekenland internationale bescherming had gekregen en dat er geen reden was om aan te nemen dat het voor hem niet redelijk zou zijn om naar Griekenland terug te keren. Eiser had in zijn beroepsgronden aangevoerd dat hij vreesde voor een schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Griekenland, omdat hij niet de noodzakelijke medische zorg zou krijgen. De rechtbank verwierp deze beroepsgrond, verwijzend naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die hadden vastgesteld dat de situatie voor statushouders in Griekenland niet zo slecht was dat er sprake was van extreme armoede of ontberingen.

De rechtbank concludeerde dat het beroep van eiser ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door rechter A.P. Hameete, in aanwezigheid van griffier L.W.F. van Deyzen. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.14975
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], eiser,
(gemachtigde: mr. N.M. de Houwer-van Wijk),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. N. Hamzaoui).

Procesverloop

Bij besluit van 13 augustus 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2018. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Eiser en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving vooraf niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Syrische nationaliteit. Op
31 juli 2018 heeft hij de asielaanvraag ingediend. Uit het Eurodac-systeem is gebleken dat eiser op 24 april 2016 in Griekenland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend en dat de autoriteiten van Griekenland hem op 13 april 2017 internationale bescherming hebben verleend.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiser in Griekenland internationale bescherming geniet, dat Griekenland zijn verplichtingen ten opzichte van eiser zal nakomen en dat er geen reden is om aan te nemen dat het voor eiser niet redelijk zou zijn naar Griekenland terug te keren.
3. Eiser heeft in de aanvullende gronden van beroep van 23 augustus 2018 aangevoerd dat de aanvraag expliciet is gericht op hereniging met zijn ouders en broers in het kader van nareis. Verweerder was er volgens eiser niet toe gehouden de toetsingsvolgorde zoals die volgt uit paragraaf C1/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) te volgen en is ten onrechte niet toegekomen aan een beoordeling van de aanvraag op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vw. Eiser verwijst naar de uitspraak van 8 augustus 2018 van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg (NL18.12527). Deze beroepsgrond faalt.
3.1.
Verweerder heeft zich ter zitting primair op het standpunt gesteld dat eiser pas laat in de procedure van standpunt is gewijzigd. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij, gelet op de toetsingsvolgorde in de asielprocedure, niet aan beoordeling van artikel 29, tweede lid, van de Vw toekomt. Dit is niet in strijd met de Europese regelgeving. Voor een beroep op artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is eiser aangewezen op het indienen van een daartoe strekkende aanvraag.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser zich in de aanvullende beroepsgronden van
23 augustus 2018, dus kort voor de zitting, op een ander standpunt heeft gesteld, zonder dat standpunt nader te onderbouwen. De rechtbank is van oordeel dat dit in strijd is met de goede procesorde. Los daarvan overweegt de rechtbank - anders dan de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg - dat verweerder er niet toe gehouden was om de asielaanvraag inhoudelijk te toetsen. Op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw en artikel 33, tweede lid, aanhef en onder a, van de Procedurerichtlijn heeft verweerder de aanvraag van eiser niet-ontvankelijk kunnen verklaren omdat eiser al bescherming geniet in Griekenland. Op grond van paragraaf C2/4.1 van de Vc heeft verweerder de aanvraag niet verder getoetst. Via deze weg wordt voorkomen dat een vreemdeling in verschillende lidstaten asiel kan aanvragen. Dit is niet in strijd met de systematiek van de Vw en ook niet met geldende internationale verplichtingen zoals de Richtlijn 2003/86/EG (de Gezinsherenigingsrichtlijn). Voor een beroep op artikel 8 van het EVRM staat het eiser immers vrij een daartoe strekkende aanvraag in te dienen.
4. Voor zover nog van belang heeft eiser verder aangevoerd dat ten aanzien van Griekenland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Bij terugkeer naar Griekenland vreest eiser dat hij niet de medisch noodzakelijke zorg zal krijgen die hij nodig heeft, mede omdat hij dit zelf zal moeten bekostigen. Hij loopt hierdoor bij terugkeer naar Griekenland een reëel risico op een schending van artikel 3 van EVRM. Deze beroepsgrond faalt.
4.1.
In de uitspraak van 30 mei 2018 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) (ECLI:NL:RVS:2018:1795) over de positie van statushouders in Griekenland overwogen dat het voor statushouders moeilijk is om betaald werk te vinden, dat de toegang tot gezondheidszorg moeizaam is en dat de statushouder volledig op zichzelf is aangewezen om huisvesting te vinden. Volgens de Afdeling is de situatie in Griekenland voor statushouders echter niet zo slecht dat sprake is van extreme armoede of ontberingen van eerste levensbehoeften en rechteloosheid waartegenover de Griekse autoriteiten onverschillig zouden staan. Daarbij heeft de Afdeling betrokken dat verweerder in zijn brief van 6 november 2017 aan de Afdeling heeft uiteengezet dat de Griekse autoriteiten maatregelen bijvoorbeeld wat betreft de huisvesting voor statushouders hebben aangekondigd.
4.2.
Het voorgaande betekent niet dat er geen individuele omstandigheden kunnen zijn op basis waarvan in een specifiek geval van statushouders niet kan worden verwacht terug te keren naar Griekenland. Het persoonlijke relaas van eiser doelt op zulke individuele omstandigheden. Verweerder heeft er in dit verband echter terecht op gewezen dat uit de verklaringen van eiser volgt dat eiser in Griekenland is voorzien van de basisbehoeften. Niet gebleken is dat eiser heeft geprobeerd aanspraak te maken op zijn rechten als statushouder. In de periode waarin eiser als statushouder in Griekenland verbleef, ontving hij een toelage van € 150,- per maand. Voor zover eiser zijn medische problemen (diabetes) met objectieve documenten heeft onderbouwd, is niet gebleken dat hij hiervoor niet in Griekenland behandeld zou kunnen worden. Zo heeft eiser zelf verklaard dat hij in Griekenland insuline kreeg. Eiser heeft niet onderbouwd dat het enkel toedienen van insuline onvoldoende is en dat hij € 600,- per maand nodig heeft voor al zijn medische kosten. Verder heeft eiser niet met documenten onderbouwd dat hij zich tot de (hogere) autoriteiten in Griekenland heeft gewend, zodat niet kan worden geconcludeerd dat de Griekse autoriteiten hem niet willen of kunnen helpen.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.P. Hameete, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.W.F. van Deyzen, griffier.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen een week na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.