In deze zaak vordert de eiser, aangeduid als '[eiser]', dat de Staat der Nederlanden zijn strafvervolging van de Franse autoriteiten overneemt of zelfstandig een strafrechtelijk onderzoek naar hem instelt. De eiser is op 3 mei 2018 aangehouden op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door de Franse autoriteiten is uitgevaardigd. Dit EAB is gerelateerd aan een strafrechtelijk onderzoek naar een georganiseerde bende die zich bezighoudt met de import van verdovende middelen vanuit Nederland en Spanje naar Frankrijk. De eiser wordt verdacht van deelname aan deze criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De eiser stelt dat hij niet in Frankrijk of Spanje is geweest in de relevante periode en dat er onvoldoende bewijs is voor zijn betrokkenheid bij de strafbare feiten.
De rechtbank heeft de procedure in kort geding behandeld en geconcludeerd dat de eiser niet-ontvankelijk is in zijn vorderingen. De voorzieningenrechter oordeelt dat de IRK (Internationale Rechtshulpkamer) de aangewezen instantie is om te beslissen over verzoeken om overlevering en dat de eiser zijn stellingen daar kan voorleggen. De rechtbank benadrukt dat de IRK een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang biedt en dat de weg naar de kortgedingrechter voor de eiser is afgesloten. De eiser wordt veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn begroot op € 1.606,--.