ECLI:NL:RBDHA:2018:10340
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beeindiging verblijfsrecht van een EU-onderdaan wegens onvoldoende bestaansmiddelen
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een EU-onderdaan, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de staatssecretaris waarin werd vastgesteld dat haar rechtmatig verblijf in Nederland per 1 januari 2015 was geëindigd, omdat zij niet voldeed aan de voorwaarden van artikel 8.12 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Eiseres had een bezwaarschrift ingediend tegen dit besluit, maar haar bezwaar werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft zij beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het verblijfsrecht van eiseres van rechtswege eindigt zodra niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan. Eiseres heeft aangevoerd dat zij wel degelijk voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf, omdat zij inkomsten uit arbeid ontvangt en actief op zoek is naar werk. Echter, de rechtbank oordeelde dat de door eiseres overgelegde stukken niet voldoende waren om aan te tonen dat zij rechtmatig verblijf had na 1 januari 2015. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had vastgesteld dat het verblijfsrecht van eiseres was geëindigd.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen vier weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.