3.3.1.De feiten onder parketnummer 09/827691-17
De aangifte van [slachtoffer 1]
Aangeefster heeft verklaard dat verdachte, met wie zij drie kinderen heeft, op 18 november 2017, omstreeks 21.45 uur, aanbelde bij haar flatwoning aan de [adres 2] in Delft. Zij was op dat moment in de woning samen met de kinderen en een vriend genaamd [slachtoffer 2] . Verdachte schreeuwde:
“Open de deur”en aangeefster hoorde gebeuk tegen de voordeur. Aangeefster was erg bang dat verdachte haar of haar kinderen iets zou aandoen. Ze hoorde dat de voordeur open ging en zag dat verdachte de woning binnenkwam. Aangeefster rende naar buiten toe, de galerij op richting het trappenhuis van de flat. Daar wachtte ze op de lift en belde ze de politie. Vanuit het trappenhuis zag aangeefster dat verdachte haar woning uit kwam en dat hij [slachtoffer 2] vast had bij zijn kleding. Verdachte trok [slachtoffer 2] uit de woning, de galerij op. Nadat [slachtoffer 2] wist los te komen van verdachte, rende hij naar het trappenhuis en vervolgens via de trap naar beneden. Aangeefster wist een lift te bereiken, maar net voordat de liftdeuren sloten, wist verdachte die lift eveneens in te komen. Tijdens het naar beneden gaan van de lift sloeg verdachte aangeefster meermalen met zijn rechter vuist tegen haar gezicht en tegen haar hoofd. Zij voelde daardoor hevige pijn aan haar gezicht en hoofd. Verdachte drukte vervolgens op de knop in de lift, zodat de lift weer naar boven ging. Op de vijfde etage ging de lift open en verdachte wilde dat aangeefster de lift uit kwam. Toen zij dat niet deed, pakte verdachte haar vast bij haar armen en trok haar met kracht de lift uit. Ook gaf verdachte aangeefster een duw, waardoor zij tegen de deur van de galerij kwam en hevige pijn aan haar rug voelde. Aangeefster schreeuwde om hulp. Verdachte pakte haar vast en sleurde haar mee naar haar woning. Hij trok haar de woning in en deed direct de voordeur dicht. Verdachte schreeuwde tegen haar:
“Trek nu al je kleding uit, ik wil je nu, als je dat niet doet, pak ik een mes en steek ik die in je buik.”Aangeefster wilde haar kleding niet uittrekken, maar verdachte probeerde het zelf te doen. Aangeefster schreeuwde naar verdachte dat hij moest stoppen. Verdachte zei dat hij wilde checken of ze seks met een ander had gehad en deed bij aangeefster haar rok omhoog en deed de broek en onderbroek die zij daaronder droeg omlaag. Verdachte stopte vervolgens een vinger in haar vagina.
Het letsel van aangeefster [slachtoffer 1]
Tijdens het opnemen van de aangifte op 18 november 2017 zag verbalisant [naam] dat er sporen van bloed op de lippen van aangeefster zaten en dat er een verdikking dan wel zwelling aan de linkerzijde van het voorhoofd van aangeefster aanwezig was.
Op 19 november 2017 is aangeefster op de spoedeisende hulp lichamelijk onderzocht, waarbij is geconstateerd dat aangeefster over haar lichaam verschillende kneuzingen had en wonden op haar beide lippen.
De aangifte van [slachtoffer 2]
Aangever heeft verklaard dat hij op 18 november 2017 in de woning van [slachtoffer 1] was toen verdachte voor de deur stond. [slachtoffer 1] hoorde gebonk op de deur en hij zag dat de deur op een gegeven moment open ging. Verdachte pakte hem bij de kraag van zijn overhemd en gaf hem een kopstoot, waarbij [slachtoffer 1] op zijn mond werd geraakt en waardoor een tand door zijn lip ging en vier tanden los raakten. [slachtoffer 1] werd door verdachte vastgehouden. [slachtoffer 1] zei daarop tegen [slachtoffer 2] dat ze moest wegrennen. Hij zag dat zij naar de lift rende en dat verdachte haar achterna ging. Hij zag dat verdachte de lift in ging en dat hij [slachtoffer 1] sloeg en schopte. Vervolgens is [slachtoffer 2] via het trappenhuis naar beneden gerend en in de richting van het politiebureau gerend. Onderweg heeft hij een politieauto doen stoppen en verteld dat ze naar de [adres 2] moesten gaan omdat er iemand werd mishandeld.
De 112-meldingen
[verbalisant] heeft twee geluidsopnamen van 112-meldingen beluisterd, die betrekking hebben op het gebeuren op 18 november 2017 in/bij de woning van aangeefster.
Uit het eerste geluidsfragment van een melding die is gedaan op 18 november 2017, omstreeks 21.53 uur, blijkt dat de meldster (vermoedelijk aangeefster) naar 112 belt en daarbij de locatie ‘ [adres 2] , fifth floor’ doorgeeft. Verbalisant hoort op de opname van dit gesprek geschreeuw van een man op de achtergrond.
Uit het tweede geluidsfragment van een melding die is gedaan op 18 november 2017, omstreeks 21.57 uur, blijkt dat de meldster doorgeeft dat haar bovenbuurvrouw in elkaar geslagen wordt. De meldster zegt dat zijzelf op [adres 2] woont en dat het gaat om de buurvrouw van [adres 2] , op de vijfde verdieping. Meldster zegt dat het al vijf minuten aan de gang is, dat er eerst ruzie was met een man, waarop de vrouw wegging, maar dat de man haar heeft teruggehaald. De deur is vervolgens keihard dichtgegaan, maar er wordt nog geschreeuwd en geslagen. Verbalisant hoort op de achtergrond van de opname van dit gesprek flink gebonk en geschreeuw.
De verklaring van [getuige]
heeft verklaard dat hij vanuit zijn woning aan de [adres 2] een ruzie hoorde, waarna hij op de galerij is gaan kijken. Hij zag dat een vrouw en een man ruzie hadden en dat zij zich naar de hal bij de lift begaven. De man schopte en sloeg de vrouw, waarna zij beiden de lift in gingen. De vrouw woont op nummer 86. Toen de vrouw (de rechtbank begrijpt: aangeefster) en de man enige tijd later de lift weer uit kwamen, zag [getuige] dat aangeefster door de man werd geschopt en geslagen en dat die man haar ook tegen de galerijdeur duwde. Aangeefster en de man liepen richting haar woning en getuige zag dat aangeefster huilde. De man schreeuwde hard. Nadat aangeefster en de man de woning in gingen, hoorde getuige dat de ruzie binnen doorging.
De man die door de politie is aangehouden, is de man die aangeefster heeft mishandeld.
De bevindingen van de politie en de aanhouding van verdachte
Op 18 november 2017 kregen verbalisanten [naam] en [naam] opdracht om te gaan naar de woning aan de [adres 2] te Delft waar een vrouw zou worden mishandeld. Onderweg werden zij gewenkt door een man. Nadat zij de auto hadden gestopt zei de man in het Engels tegen hen:
“De vrouw wordt nu nog mishandeld, jullie moeten dit echt stoppen. Het gebeurt in de flat op nummer 86.” Verbalisanten zagen dat de handen van de man bebloed waren.
Ter plaatse deed verdachte de deur open. Verbalisanten zagen dat hij een bebloed voorhoofd had. In de hal van de woning zagen zij aangeefster, die geëmotioneerd was. Zij stond voorover gebogen en huilde. Verbalisant [naam] zag bloedvegen aan de binnenkant van de voordeur van de woning. Daarnaar gevraagd vertelde aangeefster tegen verbalisant [naam] in het Engels:
“Hij heeft mij hard op mijn gezicht geslagen. Hij heeft mij ook in mijn buik geslagen. Ik heb hele erge pijn.”Hierop werd verdachte aangehouden en overgebracht naar het politiebureau.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft verklaard dat hij op 18 november 2017 naar de woning van aangeefster is gegaan en dat [slachtoffer 2] en hij daar slaags zijn geraakt. Voorts heeft verdachte verklaard dat hij zijn vinger in de vagina van aangeefster heeft gedaan.
Bespreking van de verweren en conclusies van de rechtbank
Feit 4 subsidiair
Uit de hiervoor vermelde aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] blijkt dat verdachte op de voordeur van de woning van aangeefster bonkte en dat hij schreeuwde dat zij de deur open moest doen. Nadat het verdachte was gelukt de voordeur te openen, is hij de woning binnengegaan en heeft hij vrijwel direct de aanval gezocht door [slachtoffer 2] vast te pakken en hem een kopstoot op zijn mond te geven. Aangeefster wist de woning uit te vluchten.
Anders dan door en namens verdachte is betoogd, acht de rechtbank, bij gebrek aan feiten en omstandigheden die de lezing van verdachte bevestigen, niet aannemelijk geworden dat verdachte tussenbeide kwam bij een ruzie tussen aangeefster en [slachtoffer 2] , waarna hij zich heeft moeten verdedigen tegen het slaan van [slachtoffer 2] met een sleutelbos. Zij stelt vast dat de verklaringen van aangeefster en [slachtoffer 2] over de gang van zaken op elkaar aansluiten, elkaar grotendeels ondersteunen en in lijn liggen met de verdere gebeurtenissen van die avond. De verklaring van verdachte staat op zichzelf. Dat betekent dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer 2] . Het verweer van de verdediging dat verdachte een beroep toekomt op noodweer slaagt daarom niet.
Feit 3.
Tevens blijkt uit de aangiften van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , de verklaring van [getuige] en de tweede 112-melding dat nadat aangeefster de woning had verlaten en was gevlucht naar de lift van de flat, verdachte haar achterna is gegaan, haar in de lift heeft mishandeld en haar vervolgens op gewelddadige wijze over de galerij van de flat mee terug heeft genomen naar haar woning. In die woning werd nog steeds geschreeuwd en geslagen, zo blijkt uit een van de hiervoor opgenomen 112-meldingen en de verklaring van [getuige] .
Dat de 112-meldingen betrekking hadden op de ruzie die verdachte had met [slachtoffer 2] , zoals verdachte heeft betoogd, is niet juist, aangezien uit de bewijsmiddelen blijkt dat [slachtoffer 2] op dat moment niet meer in de woning van aangeefster was, maar buiten de aanrijdende politieagenten heeft aangesproken.
Ook de stelling van verdachte, inhoudende dat niet hij maar [slachtoffer 2] aangeefster buiten de woning heeft mishandeld aangezien getuige [getuige] op 3 mei 2018 bij de rechter-commissaris die [slachtoffer 2] op een foto heeft aangewezen als de dader, wijst de rechtbank van de hand. Zij gaat uit van de verklaring van getuige [getuige] die hij kort na het incident bij de politie heeft afgelegd. Toen zei hij dat de man die door de politie is aangehouden, te weten verdachte, de man is die aangeefster heeft mishandeld. Deze verklaring wordt bovendien ondersteund door ander bewijs, zoals hiervoor is vermeld.
Feit1.
Verdachte heeft vervolgens naar aangeefster geschreeuwd dat zij haar kleding uit moest trekken omdat hij seks met haar wilde en hij heeft haar bedreigd. Hij wilde controleren of zij seks met een ander had gehad, waarna hij zijn vinger in de vagina van aangeefster heeft gebracht.
De verklaring van verdachte dat er nadat [slachtoffer 2] de woning van aangeefster had verlaten geen ruzie was tussen hem en aangeefster en dat zij verdachte toestemming heeft gegeven zijn vinger in haar vagina te doen om te controleren of zij seks had gehad met [slachtoffer 2] , acht de rechtbank gelet op het voorafgaande gevecht met [slachtoffer 2] , de mishandeling van aangeefster en het lawaai en geschreeuw dat uit de woning kwam en bij gebrek aan feiten en omstandigheden die de lezing van verdachte ondersteunen, volstrekt ongeloofwaardig.
Met betrekking tot de betwisting door de raadsman van het seksuele karakter van het door verdachte brengen van zijn vinger in de vagina van aangeefster overweegt de rechtbank als volgt.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat de subjectieve beleving van de dader (of het slachtoffer) van belang kan zijn voor de vraag of sprake is geweest van verkrachting, maar voorts dat dat niet beslissend is, in die zin dat van verkrachting geen sprake zou kunnen zijn indien de dader niet bij de desbetreffende handeling(en) bepaalde seksuele gevoelens heeft ondervonden.
Naar het oordeel van de rechtbank gaat het er bij handelingen als de onderhavige in de eerste plaats om of de gang van zaken in objectieve zin een seksuele strekking heeft. Dit betekent dat niet de subjectieve beleving van de dader (of het slachtoffer), maar vooral de aard en verschijningsvorm van de handelingen van beslissende betekenis zijn voor het oordeel of de gedraging onder artikel 242 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) valt.
Het zonder toestemming van aangeefster door verdachte brengen van zijn vinger in de vagina van aangeefster heeft naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar een seksuele strekking, zoals hiervoor bedoeld. Dat verdachte geen seksuele bedoeling zou hebben gehad, doet daaraan niet af. Anders dan de raadsman is de rechtbank dan ook van oordeel dat sprake is geweest van seksueel binnendringen als bedoeld in artikel 242 Sr.
Voor het overige zijn er geen verweren en/of uitdrukkelijk onderbouwde standpunten naar voren gebracht waarop de rechtbank gehouden is te reageren.
Samenvatting
De rechtbank acht op grond van het voorgaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 18 november 2017 [slachtoffer 1] heeft verkracht en mishandeld en dat hij [slachtoffer 2] heeft mishandeld.
Vrijspraak feit 2
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door de aanwezigheid van slechts twee personen bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte brengt dit in veel gevallen met zich mee dat slechts de verklaring van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden is.
Op grond van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – dat de tenlastelegging in haar geheel betreft en niet een onderdeel daarvan – is de enkele verklaring van één getuige (in deze zaak die van het vermeende slachtoffer) onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Deze bepaling strekt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat zij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Daar staat tegenover dat een geringe mate aan steunbewijs in combinatie met betrouwbare verklaringen van het slachtoffer voldoende wettig bewijs kan opleveren. Niet is vereist dat het steunbewijs betrekking heeft op de ten laste gelegde gedragingen. De vraag of aan het bewijsminimum is voldaan laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
In het onderhavige geval staat de verklaring van aangeefster, dat verdachte heeft geprobeerd haar met zijn penis vaginaal te penetreren, tegenover de stellige ontkenning van verdachte. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er enig steunbewijs in het dossier voorhanden is.
Dat steunbewijs zou kunnen worden gevonden in het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) d.d. 25 juni 2018. Daaruit blijkt (kort samengevat) dat in bemonstering ZAAC6641NL#01 van de penis van verdachte een DNA-mengprofiel van minimaal twee personen is aangetroffen en dat het meer dan een miljard keer waarschijnlijker is dat die bemonstering DNA bevat van verdachte en aangeefster dan dat de bemonstering DNA bevat van verdachte en één willekeurige andere persoon. Tevens heeft het NFI geconcludeerd dat het in voornoemde bemonstering aangetroffen DNA dat is gekoppeld aan aangeefster, niet afkomstig is van vaginale cellen, speeksel, nasaal vocht, bloed en/of menstruele secretie.
De verdediging heeft met betrekking tot deze conclusies een alternatief scenario aangedragen, dat – naar de rechtbank begrijpt – daaruit bestaat dat het DNA-materiaal van aangeefster via indirecte overdracht op de penis van verdachte is terechtgekomen, namelijk door met zijn ongewassen hand, waarmee hij aangeefster had aangeraakt, later zijn penis aan te raken.
De rechtbank is van oordeel dat dit door de verdediging geschetste alternatieve scenario niet kan worden uitgesloten. Verdachte heeft aangeefster immers op 18 november 2017 mishandeld en haar op gewelddadige wijze over de galerij van de flat mee terug genomen naar haar woning. Verdachte is diezelfde avond aangehouden en pas twee dagen later is een zogeheten zedenset afgenomen, waarvan de betreffende bemonstering afkomstig is. Het kan niet worden uitgesloten dat DNA-materiaal van aangeefster op de penis van verdachte is gekomen op de manier zoals door de verdediging is gesteld en zodoende kan aan genoemd NFI-rapport geen steunbewijs worden ontleend.
Bij gebrek aan enig ander steunbewijs in het dossier, zal verdachte van het onder 2 ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Vrijspraak feit 4, primair
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte door het geven van een kopstoot tegen het gezicht van [slachtoffer 2] zich willens en wetens heeft blootgesteld aan een aanmerkelijke kans dat [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.