ECLI:NL:RBDHA:2018:10211

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2018
Publicatiedatum
27 augustus 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 574
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhaving tegen activiteiten van een loonwerkbedrijf in strijd met bestemmingsplan

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 augustus 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, eigenaar van een brug, en het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland, dat een verzoek om handhaving heeft afgewezen. Eiseres stelde dat het loonwerkbedrijf van derde-partij op het perceel in strijd met het bestemmingsplan opereerde en dat dit schade aan haar brug zou veroorzaken. De rechtbank oordeelde dat eiseres als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat haar brug de enige ontsluiting van het perceel is en zwaar verkeer deze brug gebruikt. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en niet op een draagkrachtige motivering berustte. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij nader onderzoek naar de activiteiten op het perceel moet worden verricht. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/574

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 augustus 2018 in de zaak tussen

[eiseres] , te [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B.J.P.M. Zwinkels),
en

het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland, verweerder

(gemachtigde: mr. P.C. Kaiser).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] , te [plaats] ,

(gemachtigde: mr. J. Bouwman-Treffers).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder afwijzend beslist op het verzoek van eiseres om handhavend op te treden tegen de onderneming van [derde-partij] ( [derde-partij] ) op het perceel [perceel] te [plaats] .
Bij besluit van 29 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
[derde-partij] heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juli 2018.
Eiseres is ter zitting vertegenwoordigd door [persoon 1] en haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. [derde-partij] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. [derde-partij] is eigenaar van een loonwerkbedrijf op het perceel [perceel] te [plaats] (het perceel). Op geringe afstand van het perceel bevindt zich een brug die toegang geeft tot de provinciale weg [provinciale weg] . Eiseres is eigenaar van deze brug. De brug wordt onder meer gebruikt door het (vracht)verkeer van en naar het loonwerkbedrijf.
2. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat op het perceel geen activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het bestemmingsplan of het Activiteitenbesluit milieubeheer (Activiteitenbesluit). Er is volgens verweerder dan ook geen sprake van een overtreding waartegen handhavend kan worden opgetreden.
3. Eiseres betoogt dat het loonwerkbedrijf van [derde-partij] niet past binnen de geldende bestemming van het perceel. Zij stelt dat de onderneming zowel wat betreft werkzaamheden als omvang niet valt binnen categorie 2 van de staat van bedrijfsactiviteiten bij het bestemmingsplan. Bovendien betwijfelt eiseres of de onderneming agrarisch aanverwante activiteiten verricht, terwijl het bestemmingsplan dit ter plaatse wel vereist voor bedrijven in een hogere categorie dan categorie 2 van de staat van bedrijfsactiviteiten.
Daarnaast betoogt eiseres dat voor de werkzaamheden op het perceel ten onrechte geen melding op grond van het Activiteitenbesluit is gedaan. Zij stelt dat verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de feitelijke werkzaamheden van de onderneming. Volgens eiseres is op het perceel sprake van grootschalige bedrijfsmatige
activiteiten, die de inzet van zwaar materieel vereisen. Dit materieel maakt gebruik van haar brug, die daarvoor niet geschikt is. Eiseres vreest als gevolg hiervan schade en verhoogde onderhoudskosten.
4. Verweerder en [derde-partij] stellen zich op het standpunt dat het beroep van eiseres niet-ontvankelijk is omdat dit te laat is ingediend.
4.1.
Dit betoog slaagt niet. Het bestreden besluit is verzonden op 1 december 2017, zodat de beroepstermijn eindigde op 12 januari 2018. Blijkens het poststempel op de envelop waarmee het beroepschrift is ingediend, is deze op 12 januari 2018 ter post bezorgd. De rechtbank heeft het beroepschrift op 17 januari 2018 ontvangen. Dit is binnen een week na het einde van de beroepstermijn. Gelet op artikel 6:9, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is het beroepschrift daarmee tijdig ingediend.
5. Op 11 juli 2018 heeft eiseres nadere stukken ingediend. Het betreft documenten die eiseres met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur heeft verkregen van verweerder en die zij – zoals zij ter zitting bevestigde – reeds sinds 29 maart 2018 in haar bezit heeft. Nu deze stukken gelet op artikel 8:58, eerste lid, van de Awb, niet tijdig zijn ingediend en niet is gebleken dat eiseres de stukken niet eerder had kunnen toesturen, zal de rechtbank deze stukken buiten beschouwing laten.
6. In zijn schriftelijke uiteenzetting bestrijdt [derde-partij] dat eiseres belanghebbende is bij een besluit tot handhavend optreden tegen zijn onderneming. Volgens [derde-partij] is het door eiseres gestelde belang om schade aan de brug en verhoogde onderhoudskosten te voorkomen, onvoldoende om haar als belanghebbende aan te merken.
6.1.
Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
6.2.
Eiseres is eigenaar van een brug die in de directe nabijheid ligt van het perceel waarop haar handhavingsverzoek ziet. Niet in geschil is dat deze brug de enige bruikbare ontsluiting is van het perceel op de provinciale weg [provinciale weg] . Evenmin is in geschil dat het feitelijke gebruik van het perceel tot gevolg heeft dat zwaar (vracht)verkeer de brug gebruikt. Nu het verzoek van eiseres strekt tot handhavend optreden tegen het feitelijk gebruik van het perceel en de verkeersbewegingen over haar brug die daarmee gepaard gaan, is haar belang rechtstreeks bij het verzochte handhavingsbesluit betrokken.
7. Verweerder en [derde-partij] stellen zich op het standpunt dat het relativiteitsvereiste eraan in de weg staat dat het beroep van eiseres gegrond wordt verklaard. Zij menen dat de bepalingen uit het bestemmingsplan waarop eiseres zich beroept, niet strekken tot bescherming van haar belangen.
7.1.
Ingevolge artikel 8:69a van de Awb vernietigt de bestuursrechter een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.
7.2.
Ter plaatse van het perceel geldt het bestemmingsplan “ [bestemmingsplan] ”. Op het perceel rust de bestemming “ [bestemming] ” met de functieaanduiding “ [functieaanduiding] ”. Deze bestemming en functieaanduiding stellen in het belang van een goede ruimtelijke ordening beperkingen aan de omvang en intensiteit van het bedrijfsmatig gebruik van het perceel. Daarmee strekken zij naar het oordeel van de rechtbank mede tot bescherming van de directe omgeving van het perceel tegen hinder en schade. Gelet hierop, bestaat geen grond voor het oordeel dat het verbod op met het bestemmingsplan strijdig gebruik waarop eiseres zich in deze procedure beroept, kennelijk niet strekt tot bescherming van haar belang als eigenaar van de brug in de directe nabijheid van het perceel.
8. Verweerder heeft het standpunt ingenomen dat hem niet is gebleken dat op het perceel activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met het bestemmingsplan. Volgens verweerder lag het op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat op het perceel sprake is van een overtreding waartegen handhavend moet worden opgetreden.
8.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in haar verzoek om handhaving nader heeft toegelicht waarom de bedrijfsactiviteiten op het perceel volgens haar strijd met het bestemmingsplan opleveren. Eiseres heeft gesteld dat op het perceel sprake is van grond- en wegwerkzaamheden en heeft geprobeerd zowel de omvang van het bedrijf als de verkeersbewegingen over haar brug aan de hand van – zij het een beperkte hoeveelheid – foto’s inzichtelijk te maken. Verder heeft eiseres in haar verzoek gewezen op informatie op de website en facebookpagina van de onderneming van [derde-partij] , waaruit volgens haar eveneens naar voren komt dat de activiteiten van de onderneming naar aard en omvang niet binnen het bestemmingsplan passen.
8.2.
Naar het oordeel van de rechtbank bevatte het handhavingsverzoek van eiseres hiermee voldoende concrete aanknopingspunten voor verweerder om naar aanleiding hiervan nader onderzoek in te stellen naar de bedrijfsmatige activiteiten op het perceel. Dit onderzoek is achterwege gebleven. In het besluit op het handhavingsverzoek heeft verweerder volstaan met de mededeling dat het perceel recentelijk twee keer door een toezichthouder is bezocht en dat bij die inspecties geen overtredingen zijn vastgesteld. Die enkele mededeling is niet toereikend, zeker niet nu van deze inspecties geen schriftelijke verslaglegging voorhanden is en verweerder ook overigens niet inzichtelijk heeft gemaakt wanneer deze controles zijn uitgevoerd, op welke wijze dit is gebeurd en wat de concrete bevindingen van de toezichthouder waren. Het had op de weg van verweerder gelegen om naar aanleiding van het verzoek van eiseres te onderzoeken of de door haar gestelde overtredingen op het perceel zich voordeden. Nu verweerder dit heeft nagelaten en hij het vereiste onderzoek evenmin in de bezwaarfase heeft verricht, heeft hij niet voldaan aan zijn verplichting om de nodige kennis omtrent de relevante feiten en af te wegen belangen te vergaren. Het bestreden besluit is daarmee onvoldoende zorgvuldig voorbereid en berust niet op een draagkrachtige motivering. Dit is in strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
9. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Voor de door verweerder verzochte toepassing van artikel 6:22 van de Awb is geen plaats, nu niet aannemelijk is geworden dat er geen belanghebbenden zijn benadeeld door de gebreken in het bestreden besluit.
10. In het navolgende zal de rechtbank beoordelen of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand kunnen blijven of dat zij zelf in de zaak kan voorzien.
11. Bij brief van 14 mei 2018 heeft verweerder een handhavingsrapportage aan de rechtbank toegestuurd. Deze rapportage betreft een controle van het perceel op 27 maart 2018. Naast enkele foto’s en overzichtskaarten bevat de rapportage een opsomming van de bedrijfsactiviteiten van [derde-partij] . Op basis van deze opsomming concludeert de toezichthouder dat de werkzaamheden zeer gevarieerd zijn en dat deze kunnen worden toegeschreven aan agrarische doeleinden. Verweerder deelt die conclusie en handhaaft zijn standpunt dat op het perceel geen sprake is van activiteiten in strijd met het bestemmingsplan.
11.1.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de vraag naar de toelaatbaarheid van de bedrijfsactiviteiten op het perceel, op basis van deze handhavingsrapportage niet worden beantwoord. Nog daargelaten dat de door eiseres gestelde strijd met het Activiteitenbesluit in deze rapportage niet aan de orde komt, volgt uit de rapportage geenszins waarop de conclusie is gebaseerd dat de bedrijfsactiviteiten van [derde-partij] agrarisch gerelateerd zijn. De enkele opsomming van bedrijfsactiviteiten is hiervoor in ieder geval onvoldoende, reeds omdat deze opsomming geen inzicht biedt in de omvang en de intensiteit van deze activiteiten. Bovendien kan uit deze opsomming niet worden afgeleid of de onderneming uitsluitend of overwegend gericht is op het leveren van diensten aan agrarische bedrijven en groene functies in het buitengebied, terwijl artikel 1.9 van het bestemmingsplan dit wel verlangt om te kunnen spreken van een agrarisch aanverwant bedrijf.
12. Gelet op het voorgaande, ziet de rechtbank geen mogelijkheid om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten of om zelf in de zaak te voorzien. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Daarbij dient hij nader onderzoek te doen naar de aard en de omvang van de bedrijfsactiviteiten op het perceel. In het nieuw te nemen besluit op bezwaar zal verweerder uiteen moeten zetten welke feitelijke activiteiten op het perceel plaatsvinden en zal hij op inzichtelijke wijze moeten motiveren of deze bedrijfsactiviteiten ter plaatse toelaatbaar zijn of niet.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op €1002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van €501,- en een wegingsfactor 1). De kosten die eiseres heeft gemaakt in de bezwaarfase komen niet voor vergoeding in aanmerking, nu niet is gebleken dat eiseres daarom heeft verzocht.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
­ draagt verweerder op binnen zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van €1.002,-
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van €338,- aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzitter, en mr. D.R. van der Meer en mr. J. van den Brink, leden, in aanwezigheid van mr. F.M.E. Schulmer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 augustus 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.