In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 augustus 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een herhaalde asielaanvraag van eiser, die stelt afkomstig te zijn uit Bangladesh. Eiser heeft zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser zijn identiteit, herkomst en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. De staatssecretaris heeft zich daarbij gebaseerd op een rapport van Bureau Documenten, dat een gezichtsvergelijkend onderzoek heeft uitgevoerd. Eiser heeft betoogd dat hij een kwetsbaar persoon is en dat hem onvoldoende steun is geboden tijdens de procedure. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet heeft verzuimd om eiser passende steun te bieden en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt.
Daarnaast heeft eiser aangevoerd dat hij recht heeft op uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, vanwege zijn gezondheidstoestand. De rechtbank heeft geoordeeld dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de actuele medische situatie van eiser en dat er meer informatie nodig is om te bepalen of uitzetting verantwoord is. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de staatssecretaris opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Eiser is in de proceskosten veroordeeld.