ECLI:NL:RBDHA:2018:10166

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2018
Publicatiedatum
23 augustus 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3000
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Sleeswijk Visser-de Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel voor Eritrees kind

Op 23 augustus 2018 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak van een Eritrees kind dat een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel had ingediend. De aanvraag was gedaan door de tante van het kind, die stelde dat zij als pleegouder fungeerde. De rechtbank oordeelde dat de tante niet de verantwoordelijkheid voor het kind had gedragen, aangezien de biologische moeder nog in leven was en er geen bewijs was overgelegd dat de moeder niet in staat was om voor het kind te zorgen. De rechtbank volgde het standpunt van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvraag had afgewezen omdat er geen feitelijke gezinsband was aangetoond tussen de tante en het kind. De rechtbank concludeerde dat de zorg voor het kind niet volledig door de tante was gedragen en dat er geen documenten waren overgelegd die de voogdij of de omstandigheden van de biologische ouders bevestigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat de afwijzing van de aanvraag door de Staatssecretaris in stand bleef. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in zaken van nareis asiel en de noodzaak om een feitelijke gezinsband aan te tonen, vooral in gevallen van pleegkinderen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/3000

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2018 in de zaak tussen

[eiser] , eiser, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel afgewezen.
Bij besluit van 16 januari 2017(het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2018. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Namens eiser is referente verschenen. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Als tolk is verschenen A. Hailu.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 2003 en heeft de Eritrese nationaliteit. Op 29 september 2015 heeft [referente] (hierna: referente) voor eiser een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel aangevraagd. Referente is de tante van eiser.
2. Verweerder heeft de aanvraag tot verlening van een mvv afgewezen omdat eiser niet feitelijk tot het gezin van referente behoort. De biologische moeder van eiser is namelijk nog in leven. Er zijn zwaarwegende feiten nodig om het gezinsleven tussen de biologische ouder en het minderjarige kind als beëindigd te kunnen aanmerken, en het kort samenwonen en een periode weinig of geen contact is daartoe onvoldoende. Voorts kan volgens het Nederlands familierecht geen sprake zijn van pleegouderschap wanneer de biologische ouders het ouderlijk gezag hebben. De verklaringen van referente over een huwelijk met haar gestelde echtgenoot zijn daarnaast als ongeloofwaardig bestempeld en de huwelijksakte bleek na onderzoek vals te zijn. Nu referente heeft verklaard samen met haar gestelde echtgenoot te hebben samengewoond in Eritrea en samen met hem voor eiser te hebben gezorgd, kan aan deze verklaringen geen waarde worden gehecht. Aldus is niet geloofwaardig dat eiser het pleegkind van referente zou zijn. Zelfs als referente wel in haar verklaringen zou worden gevolgd, valt nog niet in te zien dat eiser het pleegkind van referente zou zijn, nu referente nooit officieel een aanvraag voor voogdij heeft ingediend. Ook zijn geen medische stukken overgelegd waaruit kan blijken dat de biologische moeder daadwerkelijk niet in staat is om voor eiser te zorgen. Voorts is niet gebleken dat de biologische moeder – al dan niet met hulp van haar ouders – niet bereid zou zijn om de zorg over eiser te kunnen of willen dragen. Dat de biologische moeder een toestemmingsverklaring voor vertrek van eiser uit Eritrea heeft getekend, doet daar niets aan af, aldus verweerder. Uit de verklaringen van referente valt voorts op te maken dat – hoewel zij stelt verzorgende taken voor eiser te hebben verricht – zij nooit de verantwoordelijkheid over eiser heeft gehad.
3. Eiser en referente kunnen zich met deze beslissing niet verenigen. Er was wel degelijk een pleegouder-pleegkind relatie tussen eiser en referente, nu referente in Eritrea de volledige zorg had over eiser, die niet in staat is zelfstandig te functioneren. Dat de moeder van eiser nog leeft, betekent niet dat referente om die reden geen pleegouder kan zijn. Het gaat er om dat de zorg wordt verleend door de pleegouder en de biologische ouder die zorg niet geeft. De moeder van eiser kan niet zelfstandig functioneren vanwege psychische problematiek. Daarom kan zij ook niet voor eiser zorgen. De vader van referente is voorts in december 2013 overleden terwijl referente in juli 2014 is vertrokken uit Eritrea. Referente heeft dus gedurende die periode eiser volledig verzorgd zonder aanwezigheid van derden. In het licht van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) en jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) zou eiser moeten worden herenigd met referente, omdat dat als kind zijnde in zijn belang is.
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de echtgenoot of het minderjarige kind van de vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van die vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met de vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend.
4.1
Verweerder verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in het kader van nareis, als de kinderen feitelijk behoren tot het gezin van de hoofdpersoon. De hoofdpersoon in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen vóór binnenkomst van de hoofdpersoon in Nederland feitelijk tot zijn gezin hebben behoord en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De hoofdpersoon onderbouwt dit met documenten. De hoofdpersoon moet aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken over het feitelijk behoren tot zijn gezin van zijn kinderen, als de hoofdpersoon de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen. Vorenstaande is ook van toepassing op niet-biologische (adoptie- of pleeg)kinderen.
4.2
Daarnaast is vermeld dat anders dan bij biologische kinderen bij (meerderjarige en minderjarige) adoptie- en pleegkinderen niet door middel van een DNA-onderzoek kan worden aangetoond dat de referent en het kind tot elkaar in relatie staan. In deze gevallen moet op een andere manier worden getoetst of er sprake was van een feitelijke gezinsband tussen de referent en het pleegkind. De referent en de vreemdeling moeten dit aannemelijk maken.
4.3
Bij de beoordeling of het (meerderjarige en minderjarige) pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van de referent, wordt onder meer betrokken:
• de duur van de opname van het pleegkind in het gezin van de referent;
• de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van referent;
• de reden waarom het pleegkind is opgenomen in het gezin en, als dit aan de orde is, de reden dat een pleegkind tijdelijk buiten het gezin is geplaatst. Dit is van belang bij het vaststellen of anderen de zorg voor het kind hebben overgenomen waarmee het pleegkind feitelijk hun pleegkind is geworden.
4.4
In het geval van pleegkinderen worden alle feiten en omstandigheden van voor binnenkomst van de referent in Nederland betrokken bij de beoordeling van de gezinssituatie. Het moet daarbij gaan om feiten en omstandigheden die erop wijzen dat er sprake is geweest van een feitelijke gezinsband met de referent.
4.5
Verder is vermeld dat verweerder geen mvv voor gezinshereniging in het kader van nareis verleent, als de achterblijvende biologische ouder(s) geen toestemmingsverklaring heeft afgegeven met het oog op het vertrek van de kinderen naar Nederland. Daarbij is vermeld dat dit alleen anders is als:
• de referent documenten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de achterblijvende biologische ouder geen toestemmingsverklaring kan overleggen;
• de referent aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien de referent het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank overweegt als volgt. Ten tijde van het overlijden van de broer van referente (tevens de vader van eiser), was referente 13 jaar oud. Eiser was toen een jaar oud. Referente stelt op dat moment de zorg voor eiser te hebben overgenomen en stelt daarnaast de pleegouder van eiser te zijn. Uit de verklaringen van referente valt op te maken dat zij inderdaad een bijdrage aan de zorg en opvoeding voor eiser heeft geleverd. De rechtbank volgt echter verweerder in zijn standpunt dat zowel de vader van referente als tante [tante] zowel voor referente als eiser een begeleidende en regisserende rol hebben gehad. De stelling van referente dat zij langdurig zelfstandig zorg voor eiser heeft gedragen slaagt niet, nu uit de verklaringen van referente immers blijkt dat eiser en zij zelf tot aan het overlijden van haar vader bij haar vader hebben gewoond. De vader zorgde samen met referente voor eiser en heeft gedurende de tijd dat referente op school zat en haar militaire dienstplicht vervulde, zelfstandig voor eiser gezorgd. Voor zover referente heeft verklaard dat zij in de maand na het overlijden van haar vader volledig zelfstandig voor eiser heeft gezorgd, overweegt de rechtbank dat een pleegouderrelatie niet gedurende deze maand is ontstaan. Referente heeft immers ook verklaard dat buren en familie gedurende deze periode kwamen kijken of hulp nodig was. Daarbij heeft referente eiser alleen achtergelaten zonder hem in te lichten over haar vertrek en is inmiddels gebleken dat tante [tante] eiser na het vertrek van referente in huis heeft genomen.
5.1
Voorts is van belang dat geen enkel document met betrekking tot de gestelde voogdij, het overlijden van de vader van referente, en de ziekte van de biologische moeder is overgelegd. Ook is niet gebleken dat de biologische moeder niet in staat is om zelf voor eiser te zorgen.
5.2
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiser niet feitelijk tot het gezin van referente behoorde, nu uit de verklaringen immers valt op te maken dat referente en eiser tot het gezin van de vader van referente behoorden en daarnaast ondersteuning van tante [tante] kregen.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.