ECLI:NL:RBDHA:2018:10165

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 augustus 2018
Publicatiedatum
23 augustus 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 12429
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Sleeswijk Visser-de Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel voor pleegkind

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 augustus 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de afwijzing van een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) in het kader van nareis asiel. Eiseres, een Eritrese vrouw geboren in 2000, had een aanvraag ingediend voor een mvv voor haar pleegkind, dat zij als haar zus beschouwde. De aanvraag werd afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat niet was aangetoond dat eiseres feitelijk tot het gezin van de referent behoorde. De rechtbank oordeelde dat de biologische moeder van eiseres nog het gezag uitoefende en dat er geen documenten waren overgelegd die de stelling van de referent over de ziekte van de moeder onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat de referent niet had aangetoond dat hij het gezag over eiseres had en dat de aanvraag om die reden terecht was afgewezen.

Tijdens de zitting op 16 augustus 2018 was de verweerder niet aanwezig, maar had wel een verweerschrift ingediend. De rechtbank overwoog dat de hoorplicht in de bezwaarfase niet was geschonden, omdat er geen twijfel bestond dat de bezwaren van eiseres niet tot een ander besluit konden leiden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/12429

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 augustus 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij besluit van 13 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel afgewezen.
Bij besluit van 2 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2018. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 2000 en heeft de Eritrese nationaliteit. Op 4 augustus 2015 heeft de heer [referent] (hierna: referent) voor eiseres een aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor gezinshereniging in het kader van nareis asiel ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag voor een mvv afgewezen omdat niet is aangetoond dat eiseres feitelijk tot het gezin van referent behoorde. Daartoe is overwogen dat eiseres tot aan het vertrek van referent uit Eritrea bij haar biologische moeder woonde en de moeder in staat was het ouderlijk gezag uit te oefenen. Volgens Nederlands recht kan geen sprake zijn van pleegouderschap als de biologische ouder nog het gezag heeft. In het bestreden besluit heeft verweerder dit standpunt gehandhaafd en voorts aanvullend overwogen dat de stelling dat de biologische moeder ziek is en feitelijk niet in staat is om voor zichzelf te zorgen, niet met documenten is onderbouwd. Slechts in zeer bijzondere situaties wordt het gezinsleven tussen een biologische ouder en kind als beëindigd beschouwd. Daar is in dit geval geen sprake van. Referent heeft voorts niet met documenten onderbouwd dat in dit geval wel sprake is van pleegouderschap. Het feit dat referent de enige is die voor eiseres zou kunnen zorgen nu de andere broers niet voor eiseres kunnen zorgen, niets af doet aan het feit dat eiseres feitelijk tot aan het vertrek van referent uit Eritrea tot het gezin van haar moeder behoorde. Tot slot wordt overwogen dat eiseres voor zichzelf heeft leren zorgen voor het vertrek van referent uit Eritrea en zij zichzelf heeft onderhouden.
3. Eiseres en referent kunnen zich met deze beslissing niet verenigen. Referent is verantwoordelijk voor eiseres. De vader is overleden en de moeder is feitelijk niet in staat om voor zichzelf te zorgen, dus ook niet voor eiseres. Het is onmogelijk om documenten over de gezondheid van de moeder te verkrijgen; het zou redelijk en juist zijn om de verklaringen van eiseres en referent over de gezondheid van de moeder als uitgangspunt te nemen. Eiseres is uit Eritrea weggegaan juist omdat niemand haar daar opvangt. In het licht van het Verdrag inzake de rechten van het kind (IVRK) en de uitspraak van het Europese Hof voor de rechten van de mens (EHRM) van 8 november 2016 in de zaak El Ghatet v Zwitserland zou eiseres moeten worden herenigd met referent, omdat dat als kind zijnde in haar belang is. Eiseres en referent menen voorts dat zij in de bezwaarfase ten onrechte niet zijn gehoord.
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 kan een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend aan de echtgenoot of het minderjarige kind van de vreemdeling aan wie een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000, indien deze op het tijdstip van binnenkomst van die vreemdeling behoorden tot diens gezin en gelijktijdig met de vreemdeling Nederland zijn ingereisd dan wel zijn nagereisd binnen drie maanden nadat aan die vreemdeling de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is verleend.
4.1
Verweerder verleent de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in het kader van nareis, als de kinderen feitelijk behoren tot het gezin van de hoofdpersoon. De hoofdpersoon in Nederland moet aantonen dat zijn kinderen vóór binnenkomst van de hoofdpersoon in Nederland feitelijk tot zijn gezin hebben behoord en dat die feitelijke gezinsband niet verbroken is. De hoofdpersoon onderbouwt dit met documenten. De hoofdpersoon moet aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen verstrekken over het feitelijk behoren tot zijn gezin van zijn kinderen, als de hoofdpersoon de feitelijke gezinsband niet met documenten kan onderbouwen. Vorenstaande is ook van toepassing op niet-biologische (adoptie- of pleeg)kinderen.
4.2
Daarnaast is vermeld dat anders dan bij biologische kinderen bij (meerderjarige en minderjarige) adoptie- en pleegkinderen niet door middel van een DNA-onderzoek kan worden aangetoond dat de referent en het kind tot elkaar in relatie staan. In deze gevallen moet op een andere manier worden getoetst of er sprake was van een feitelijke gezinsband tussen de referent en het pleegkind. De referent en de vreemdeling moeten dit aannemelijk maken.
4.3
Bij de beoordeling of het (meerderjarige en minderjarige) pleegkind feitelijk deel uitmaakt van het gezin van de referent, wordt onder meer betrokken:
• de duur van de opname van het pleegkind in het gezin van de referent;
• de (financiële) afhankelijkheid van het pleegkind van referent;
• de reden waarom het pleegkind is opgenomen in het gezin en, als dit aan de orde is, de reden dat een pleegkind tijdelijk buiten het gezin is geplaatst. Dit is van belang bij het vaststellen of anderen de zorg voor het kind hebben overgenomen waarmee het pleegkind feitelijk hun pleegkind is geworden.
4.4
In het geval van pleegkinderen worden alle feiten en omstandigheden van voor binnenkomst van de referent in Nederland betrokken bij de beoordeling van de gezinssituatie. Het moet daarbij gaan om feiten en omstandigheden die erop wijzen dat er sprake is geweest van een feitelijke gezinsband met de referent.
4.5
Verder is vermeld dat verweerder geen mvv voor gezinshereniging in het kader van nareis verleent, als de achterblijvende biologische ouder(s) geen toestemmingsverklaring heeft afgegeven met het oog op het vertrek van de kinderen naar Nederland. Daarbij is vermeld dat dit alleen anders is als:
• de referent documenten heeft overgelegd, waaruit blijkt dat de achterblijvende biologische ouder geen toestemmingsverklaring kan overleggen;
• de referent aanvullende gegevens en/of plausibele, aannemelijke en consistente verklaringen heeft verstrekt over de reden waarom de toestemmingsverklaring niet kan worden overgelegd, indien de referent het ontbreken van een toestemmingsverklaring niet met documenten kan onderbouwen.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank stelt vast dat geen stukken zijn overgelegd ter onderbouwing van de stelling dat referent het gezag over eiseres had. Referent heeft verklaard dat zowel hijzelf als eiseres tot aan het vertrek van referent uit Eritrea bij hun moeder woonden. Uit de verklaringen van referent blijkt voorts dat hij zijn moeder en zus financieel ondersteunde door hout te verkopen. Afgezien van financieel onderhoud heeft referent niets verklaard over de dagelijkse zorg en opvoeding van eiseres. Referent heeft voorts verklaard dat zijn moeder niet in staat was om voor eiseres te zorgen omdat zij zelf ziek was, maar deze stelling is op geen enkele wijze onderbouwd met stukken. Ook is geen toestemmingsverklaring van de biologische moeder overgelegd. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank dan ook van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet feitelijk tot het gezin van referent behoorde.
6. Ten aanzien van de hoorplicht in de bezwaarfase overweegt de rechtbank dat volgens vaste jurisprudentie van het horen in bezwaar mag worden afgezien, indien op voorhand redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is dat de gemaakte bezwaren niet tot een andersluidend besluit kunnen leiden. Daarbij moet de inhoud van het bezwaarschrift worden beoordeeld, in samenhang met hetgeen in eerste instantie door betrokkene is aangevoerd en met de motivering van het in bezwaar bestreden besluit. Gelet op wat eiseres en referent in bezwaar hebben aangevoerd, heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat hij wegens kennelijke ongegrondheid van het bezwaar van het horen mocht afzien.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Sleeswijk Visser-de Boer, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Kroon, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 augustus 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.