ECLI:NL:RBDHA:2018:10141
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Dublinverordening en interstatelijk vertrouwensbeginsel in asielprocedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 februari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, een Syrische nationaliteit hebbende man, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Polen verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat hij bij terugkeer naar Polen een reëel risico loopt op schending van zijn mensenrechten, onder andere vanwege tekortkomingen in de asielprocedure en opvangvoorzieningen in Polen.
Tijdens de zitting op 14 februari 2018 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser heeft zijn sterke banden met Nederland benadrukt, waaronder vrijwilligerswerk en een mogelijke betaalde baan, en heeft medische omstandigheden aangevoerd die zijn terugkeer naar Polen problematisch zouden maken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen in de asielprocedure in Polen, en dat de Poolse autoriteiten zich aan hun internationale verplichtingen houden. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de aanvraag niet in behandeling te nemen en heeft het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft ook overwogen dat de medische voorzieningen in Polen vergelijkbaar zijn met die in andere lidstaten en dat eiser niet heeft aangetoond dat zijn medische behandeling niet adequaat kan plaatsvinden in Polen. De rechtbank heeft de beslissing van de staatssecretaris om de aanvraag niet in behandeling te nemen bevestigd en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.