ECLI:NL:RBDHA:2018:10140

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 februari 2018
Publicatiedatum
23 augustus 2018
Zaaknummer
NL18.1442
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Cubaanse lesbische vrouw op grond van onvoldoende zwaarwegende problemen in herkomstland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 februari 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Cubaanse vrouw die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. Eiseres, geboren in 1971, heeft aangevoerd dat zij vanwege haar lesbische geaardheid in Cuba problemen heeft ondervonden, waaronder discriminatie op het werk en in haar sociale omgeving. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft haar aanvraag echter afgewezen, omdat de rechtbank oordeelt dat de problemen die eiseres heeft ervaren niet zwaarwegend genoeg zijn om haar als vluchteling te kwalificeren. De rechtbank heeft vastgesteld dat hoewel het asielrelaas van eiseres geloofwaardig is, de situatie in Cuba voor LHBT-ers de laatste jaren is verbeterd en dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer naar Cuba een reëel risico loopt op ernstige schade. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris bevestigd en het beroep van eiseres ongegrond verklaard. De uitspraak benadrukt dat discriminatie op basis van seksuele geaardheid in Cuba niet automatisch leidt tot een vluchtelingenstatus, en dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij niet kan terugkeren naar haar land van herkomst zonder gevaar voor haar leven of welzijn.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.1442

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 februari 2018 in de zaak tussen

[eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.A. Younge),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.W. Kreumer).

ProcesverloopBij besluit van 18 januari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in de algemene procedure afgewezen als ongegrond.

Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens is K.S. van Wezel als tolk ter zitting verschenen.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1971 en heeft de Cubaanse nationaliteit. Zij heeft op 17 december 2017 de onderhavige aanvraag ingediend.
2. Eiseres heeft – samengevat weergegeven – aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij lesbisch is en als gevolg hiervan in haar land van herkomst problemen heeft ondervonden. In 2015 heeft eiseres een relatie gekregen met een vrouwelijke collega. Zij hebben geprobeerd om hun relatie verborgen te houden, maar op een dag heeft iemand gezien dat ze elkaar kusten. Vanaf dat moment is eiseres door collega’s bespot en uitgelachen. Haar werkgever heeft toen besloten dat eiseres ander werk moest verrichten. Eiseres heeft de ondernemingsraad ingeschakeld, maar dit mocht niet baten. Uiteindelijk heeft eiseres ontslag genomen. Eiseres heeft ook problemen ondervonden met vrienden en buren die over haar geaardheid roddelden en met haar zoon die niet accepteerde dat zijn moeder lesbisch was. Eiseres heeft vanwege haar geaardheid geen andere baan in de hotelbranche kunnen vinden. Zij heeft een depressie gekregen en heeft uiteindelijk besloten naar [plaats] te vertrekken om daar een nieuw leven op te bouwen. In [plaats] heeft eiseres eveneens problemen vanwege haar geaardheid ondervonden van de zijde van haar werkgever. Vandaar dat eiseres [plaats] heeft verlaten en naar Nederland is afgereisd.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 afgewezen als ongegrond en heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiseres als relevant gekwalificeerd:
1) de identiteit, nationaliteit en herkomst;
2) de seksuele geaardheid;
3) de problemen als ondervonden in het land van herkomst.
Verweerder heeft de verklaringen van eiseres over haar identiteit, nationaliteit en herkomst alsmede over haar seksuele geaardheid en de problemen die zij heeft ondervonden in het land van herkomst geloofwaardig geacht.
De door eiseres ondervonden problemen worden echter onvoldoende zwaarwegend geacht. Eiseres kan daarom niet worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen van 1951 (Trb. 1954, 88), zoals gewijzigd bij Protocol van New York van 1967 (Trb. 1967, 76) (het Vluchtelingenverdrag) en heeft ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
4. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en heeft daartoe – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder de asielaanvraag ten onrechte in een open AA-procedure heeft behandeld en in strijd met de Richtlijn 2013/32/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (de Procedurerichtlijn) niet objectief en onpartijdig heeft beoordeeld. Voorts voert eiseres aan dat verweerder niet zorgvuldig heeft onderzocht hoe de feitelijke discriminatie in Cuba het leven voor eiseres nadat zij openlijk blijk heeft gegeven van haar lesbische geaardheid, onhoudbaar heeft gemaakt en in de toekomst een reëel risico vormt voor een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Hiertoe overlegt eiseres een brief van het Comité ter Bescherming van de Revolutie van 20 september 2016; een verklaring van [voormalige werkgever] van 18 december 2017; een brief van VluchtelingenWerk van 24 december 2017 over de positie van LHBT-ers in Cuba met bijbehorende bijlagen; (een uittreksel van) US Department of State, Cuba 2016 Human Rights Rapport; een rapport van de Refugee Documentation Centre of Ireland over Cuba van 13 januari 2016 en het Human Rights and Democracy Report – Cuba, van de United Kingdom Foreign and Commonwealth Office van 12 maart 2015.
5. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Ingevolge artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is; of
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade, bestaande uit:
1°. doodstraf of executie;
2°. folteringen, onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen; of
3°. ernstige en individuele bedreiging van het leven of de persoon van een burger als gevolg van willekeurig geweld in het kader van een internationaal of binnenlands gewapend conflict.
Ingevolge artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 afgewezen, indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zichzelf, hetzij in samenhang met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
7. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder de aanvraag van eiseres ten onrechte in de (open) AA procedure heeft behandeld. De stelling dat verweerder deze procedure enkel en alleen toepast bij Cubanen die in de laatste maanden op Schiphol vanwege hun seksuele geaardheid asiel hebben aangevraagd, is niet nader onderbouwd. Verweerder heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat geen sprake is van overschrijding van de termijnen zoals neergelegd in artikel 3.110 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Dat de termijnen in deze procedure kort zijn, eiseres gedurende de procedure is overgeplaatst of dat de gemachtigde van eiseres werktijd heeft verloren als gevolg van de reisafstand tussen de opvanglocatie waar eiseres verbleef en haar kantoor, maakt op zichzelf beschouwd nog niet dat verweerder deze procedure niet kan toepassen. De rechtbank volgt niet dat eiseres in haar belangen is geschaad doordat bewijsmiddelen niet op tijd ter plaatse konden zijn en/of vertaald konden worden, nu eiseres deze stelling niet heeft onderbouwd noch heeft gespecificeerd welke bewijsmiddelen het betrof.
8. De rechtbank stelt voorop dat het asielrelaas van eiseres geloofwaardig is geacht. Het geschil spitst zich toe op de vraag of het asielrelaas voldoende zwaarwegend is voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
8.1.
De rechtbank overweegt dat homoseksualiteit in Cuba niet bij wet strafbaar is gesteld. Verweerder verwijst naar algemene landeninformatie waaruit blijkt dat de situatie betreffende LHBT-ers in Cuba de laatste jaren aanzienlijk is verbeterd. Onder leiding van de dochter van de huidige president, Mariela Castro, vindt een langzame seksuele revolutie plaats. In Havana heeft een conferentie plaatsgevonden met betrekking tot LHBT-ers waaraan verscheidene Latijns-Amerikaanse landen hebben deelgenomen. Bovendien verbiedt de wet discriminatie op grond van seksuele oriëntatie bij werk, huisvesting, staatloosheid en toegang tot onderwijs en gezondheidszorg. De overheid financiert geslachtsveranderingen en pride-marches. Hoewel uit de door eiseres overgelegde stukken blijkt dat de situatie voor LHBT-ers in de praktijk verbetering behoeft en dat discriminatie nog steeds voorkomt, volgt hieruit niet dat LHBT-ers uit Cuba op basis van hun geaardheid als zodanig reeds zijn aan te merken als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag of om die reden bij terugkeer een reëel risico lopen op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM.
8.2.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor haar persoonlijk betreffende feiten en omstandigheden bestaan die haar vrees voor vervolging in vluchtelingrechtelijke zin rechtvaardigen. Discriminatie door medeburgers kan leiden tot gegronde vrees voor vervolging indien sprake is van substantiële discriminatie waardoor het leven onhoudbaar is geworden. Volgens het beleid neergelegd in paragraaf C2/3.2 van de Vc 2000, merkt verweerder discriminatie van de vreemdeling aan als een daad van vervolging, indien de vreemdeling vanwege de discriminatie zo ernstig wordt beperkt in zijn bestaansmogelijkheden dat hij onmogelijk op maatschappelijk en sociaal gebied kan functioneren. Niet is gebleken dat hier in het geval van eiseres sprake van is. Eiseres vermoedt dat haar werkgever haar omwille van haar seksuele geaardheid een andere functie binnen het hotel heeft aangeboden. Nu eiseres dit vermoeden niet nader heeft onderbouwd, staat niet vast dat dit inderdaad de reden was. Hoewel geloofwaardig is geacht dat eiseres negatief is bejegend door collega’s en medeburgers in die zin dat zij is bespot en uitgelachen vanwege haar lesbische geaardheid, is hiermee niet aannemelijk gemaakt dat de situatie onhoudbaar is geworden. Hierbij heeft verweerder terecht van belang geacht dat eiseres heeft verklaard nooit problemen met de autoriteiten te hebben gehad. Tevens is niet gebleken dat eiseres vanwege haar geaardheid scholing, huisvesting, juridische bijstand, rechtsgang en medische zorg is ontzegd dan wel van de eerste levensbehoeften uitgesloten is geweest. Evenmin heeft eiseres aannemelijk gemaakt dat zij vanwege haar seksuele geaardheid geen toegang heeft tot de arbeidsmarkt. Van belang is dat eiseres banen heeft gehad waarmee zij in haar levensonderhoud heeft voorzien, zelf haar ontslag heeft ingediend bij haar laatste baan en desgevraagd heeft verklaard dat zij denkt dat zij een baan kan vinden in een andere branche dan de hotelbranche. De door eiseres overgelegde verklaringen van het Comité ter Bescherming van de Revolutie en van haar voormalige werkgever, [voormalige werkgever], maken dit niet anders. Van eiseres mag bovendien verwacht worden dat zij bij voorkomende problemen de bescherming van de autoriteiten inroept. Eiseres heeft immers een wettelijke basis om bescherming te vragen tegen discriminatie op basis van haar geaardheid. Eiseres heeft dit nagelaten, wat haar mag worden aangerekend, nu niet op voorhand is gebleken dat de autoriteiten haar niet kunnen of willen beschermen.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder het asielrelaas van eiseres op zijn eigen merites en in het licht van de beschikbare en overgelegde landeninformatie heeft beoordeeld en ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder de asielaanvraag van eiseres niet objectief en onpartijdig zou hebben beoordeeld.
9. Eiseres komt dan ook niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. J.C. de Grauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 28 februari 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel