ECLI:NL:RBDHA:2018:1013
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijk verklaring van bezwaarschrift inzake verblijfsvergunning en identiteitsfraude
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift. Eiser, die sinds 1998 in Nederland verblijft, had een aanvraag tot vervanging van zijn verblijfsdocument ingediend, maar zijn verblijfsvergunning werd met terugwerkende kracht ingetrokken vanwege identiteitsfraude. Verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verklaarde het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk omdat de gronden van het bezwaarschrift niet binnen de gestelde termijn waren ingediend. Eiser betwistte de verzending van de brief waarin deze termijn werd gesteld en voerde aan dat de intrekking van zijn verblijfsvergunning onomkeerbare gevolgen heeft voor zijn leven in Nederland.
De rechtbank overwoog dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een bezwaar- of beroepschrift de gronden van het bezwaar moet bevatten en dat het verzuim om aan dit vereiste te voldoen kan leiden tot niet-ontvankelijkheid, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen. De rechtbank concludeerde dat verweerder aannemelijk had gemaakt dat de herstelverzuimbrief op de juiste wijze was verzonden en dat eiser geen feiten had aangedragen die de ontvangst van deze brief konden betwijfelen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van excessief formalisme en dat de belangen van eiser niet in redelijke verhouding stonden tot de procedurele vereisten. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard en werd de niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift bevestigd.