ECLI:NL:RBDHA:2018:10081

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2018
Publicatiedatum
21 augustus 2018
Zaaknummer
NL18.12474
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid van lidstaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2018 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij eiseres, een Iraanse vrouw geboren in 1973, een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Spanje verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij stelde dat zij het Schengengebied voor meer dan drie maanden had verlaten en dat Nederland daarom verantwoordelijk was voor haar asielaanvraag.

Tijdens de zitting op 24 juli 2018 heeft eiseres, bijgestaan door een waarnemer van haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. De rechtbank heeft overwogen dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat zij het grondgebied van de lidstaten voor meer dan drie maanden heeft verlaten. De rechtbank concludeert dat eiseres hierin niet is geslaagd. De overgelegde documenten, waaronder een gewaarmerkte kopie van haar paspoort, tonen aan dat zij op 8 maart 2015 Spanje heeft verlaten en op dezelfde dag Iran is binnengekomen. De rechtbank oordeelt dat de periode tussen deze data niet voldoet aan de eis van drie maanden.

De rechtbank heeft verder overwogen dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd om aan te tonen dat zij gedurende de vereiste periode het Schengengebied heeft verlaten. De rechtbank concludeert dat de Staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiseres. Het beroep is ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Gravenhage
Bestuursrecht
zaaknummer: NL18.12474

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.P. Zweedijk).

Procesverloop

Bij besluit van 3 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Spanje verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL18.12475, plaatsgevonden op 24 juli 2018. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. J.S. Dobosz, als waarnemer van haar gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Mehrian. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres heeft gesteld geboren te zijn op [geboortedatum] 1973 en de Iraanse nationaliteit te hebben. Op 6 april 2018 heeft eiseres onderhavige asielaanvraag ingediend.
2. Verweerder heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Verordening (EU) 604/2013 (hierna: de Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 9 mei 2018 Spanje verzocht om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening. Spanje heeft op 17 mei 2018 dit verzoek aanvaard.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij met de door haar geleverde bewijsstukken voldoende heeft aangetoond dat zij het Schengengebied voor tenminste drie maanden heeft verlaten. Verweerder is daarom verantwoordelijk voor de asielaanvraag van eiseres. Daarnaast wijst eiseres erop dat het voor haar zeer moeilijk, zo niet onmogelijk is, om met originele documenten aan te tonen dat zij het grondgebied van de lidstaten voor tenminste drie maanden heeft verlaten. Op grond van de omstandigheden zou er voor verweerder volgens eiseres daarom voldoende aanleiding moeten zijn geweest om gebruik te maken van de discretionaire bevoegdheid dan wel om een nader onderzoek in te stellen conform artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1
De rechtbank stelt voorop dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat zij het grondgebied van de lidstaten voor meer dan drie maanden heeft verlaten. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiseres hier niet in is geslaagd. Bij de zienswijze heeft eiseres een gewaarmerkte kopie van haar paspoort overgelegd. Uit de uitreis- en inreisstempels van haar paspoort volgt dat eiseres op 8 maart 2015 Spanje is uitgereisd en op diezelfde dag Iran is ingereisd. Ook heeft eiseres een gewaarmerkte kopie overgelegd waaruit blijkt dat zij in Iran een nieuw rijbewijs heeft aangevraagd. De afgiftedatum van het rijbewijs is 16 april 2015. Verweerder stelt terecht dat eiseres hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij het Schengengebied gedurende tenminste drie maanden heeft verlaten. Uit de overgelegde kopieën volgt immers dat eiseres het Schengengebied op 28 maart 2015 heeft verlaten en dat zij op 16 april 2015 haar nieuwe rijbewijs in Iran heeft opgehaald, maar de periode tussen deze twee data bedraagt nog geen drie weken. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat zij begin 2018 een Iraanse ID-kaart heeft aangevraagd, maar zij heeft dit niet met documenten onderbouwd. Verweerder heeft dan ook mogen overwegen dat er weliswaar enig bewijs is dat eiseres gedurende enige periode het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten, maar dat niet is aangetoond dat dit gedurende drie maanden was. Verder is van belang dat eiseres haar inreis in het Schengengebied in 2018 niet met documenten heeft aangetoond. Het betoog dat het voor eiseres erg moeilijk is om met meer originele documenten te komen slaagt niet nu op eiseres de bewijslast rust om aan te tonen dat zij daadwerkelijk gedurende minimaal drie maanden het grondgebied van de lidstaten heeft verlaten. Nu niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 19, tweede lid, van de Dublinverordening, kan het betoog dat verweerder verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiseres niet slagen. Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening of om nader onderzoek te doen op grond van artikel 3:2 van de Awb.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.F. Binnendijk, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.