ECLI:NL:RBDHA:2018:10055
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verblijfsvergunning op basis van kinderpardonregeling en mvv-vereiste
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 maart 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de aanvragen van eisers voor een verblijfsvergunning regulier op basis van de kinderpardonregeling. Eisers, bestaande uit een gezin met de Sierraleoonse nationaliteit, hadden op 20 mei 2016 aanvragen ingediend voor een verblijfsvergunning, maar deze werden afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris stelde dat eisers niet voldeden aan de voorwaarden voor de kinderpardonregeling, met name omdat eiser 1 niet ten minste vijf jaar geleden een asielaanvraag had ingediend. Het bestreden besluit van 24 februari 2017, waarin het bezwaar van eisers kennelijk ongegrond werd verklaard, leidde tot het beroep bij de rechtbank.
Tijdens de zitting op 19 januari 2018 hebben eisers hun standpunten toegelicht, waarbij zij aanvoerden dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van het beleid rechtvaardigden. De rechtbank overwoog dat de kinderpardonregeling een begunstigend beleid is en dat de staatssecretaris een grote mate van beleidsvrijheid heeft bij de toepassing ervan. De rechtbank concludeerde dat eisers niet in aanmerking kwamen voor de verblijfsvergunning, omdat eiser 1 niet voldeed aan de eis van een eerdere asielaanvraag en er geen grond was voor vrijstelling van het mvv-vereiste op basis van artikel 8 van het EVRM.
De rechtbank oordeelde dat de belangenafweging in dit geval in het nadeel van eisers uitviel, aangezien de staatssecretaris alle relevante feiten en omstandigheden had betrokken. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.