ECLI:NL:RBDHA:2018:10006
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige inbewaringstelling van vreemdeling zonder voorafgaand gehoor
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 februari 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling (eiser) en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (verweerder) over de rechtmatigheid van een maatregel van bewaring. Eiser was in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, maar stelde dat hij niet voorafgaand aan deze maatregel was gehoord, wat in strijd zou zijn met artikel 5.2 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank oordeelde dat het recht op een voorafgaand gehoor een elementair onderdeel is van het proces en dat verweerder niet had mogen afzien van het horen van eiser. De rechtbank concludeerde dat de belangen van verweerder niet opwogen tegen het recht op vrijheid van eiser, vooral gezien het feit dat er geen significant risico op onttrekking aan het toezicht was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, kende eiser een schadevergoeding toe van € 560,- voor onrechtmatige bewaring en veroordeelde verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.002,-. De uitspraak benadrukt het belang van het recht op rechtsbijstand en de noodzaak voor een zorgvuldige belangenafweging in vreemdelingenzaken.