Overwegingen
1. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw 2000 het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregelen van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 10 augustus 2017 (in de zaken NL17.5980, NL17.5981, NL17.5988 en NL17.5991) volgt dat de maatregelen van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 7 augustus 2017 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
3. Eisers voeren aan dat vanwege het feit dat de bewaring langer dan twee weken duurt er opnieuw een belangenafweging had dienen te worden gemaakt om na te gaan of de bewaring kan voortduren dan wel of met een lichter middel had kunnen worden volstaan. Daarbij had gekeken dienen te worden naar de medische situatie van eisers en het feit dat de artsen in Den Helder hebben aangegeven dat eiser 2 in september 2017 moet worden geopereerd. Nergens blijkt dat op enig moment naar het belang van de kinderen is gekeken. Verder voeren eisers aan dat verweerder onvoldoende voortvarend handelt. Verweerder had gelet op de psychische problematiek van eiseres nader onderzoek moeten doen naar hoe een volgende uitzetting kan plaatsvinden. De gemachtigde van eisers heeft na de mislukte uitzetting op 7 augustus 2017 aan verweerder om een verslag gevraagd naar de huidige stand van zaken, hetgeen verweerder niet heeft verstrekt. Tot slot voeren eisers aan dat een reëel zicht op uitzetting ontbreekt. Verweerder verwijst ter onderbouwing daarvan naar een telefoongesprek, maar zonder te vermelden met welk persoon is gesproken is dat onvoldoende.
4. In paragraaf A5/2.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is, voor zover van belang, het volgende vermeld. Vrijheidsontneming op grond van artikel 59 van de Vw 2000 is een ingrijpende maatregel. De toepassing daarvan moet daarom tot het strikt noodzakelijke beperkt blijven. Een versterkte mate van terughoudendheid dient te worden betracht bij vrijheidsontneming van gezinnen met minderjarigen. Ten aanzien van gezinnen met minderjarigen wordt zoveel mogelijk volstaan met het opleggen van een vrijheidsbeperkende maatregel in plaats van een vrijheidsontnemende maatregel om het vertrek voor te bereiden. Desalniettemin kan kort voor de gedwongen terugkeer het belang van de uitzetting maken dat het gezin met minderjarigen voor een zo kort mogelijke periode in bewaring wordt genomen teneinde de uitzetting zeker te stellen. Dat de in bewaring stellende instantie zich rekenschap heeft gegeven van de individuele omstandigheden van het geval zal door middel van een gedegen motivering eerst en vooral uit het dossier moeten blijken. Hierbij wordt in ieder geval, naast de voorwaarden van artikel 5.1a, 5.1b en 5.1c van het Vreemdelingenbesluit 2000, de medische achtergrond, de leeftijd van de kinderen en de samenstelling (volledigheid) van het gezin meegewogen. Bewaring op grond van artikel 59 van de Vw 2000 kan bij gezinnen met minderjarige kinderen uitsluitend langer duren dan twee weken als de uitzetting niet kan plaatsvinden door – voor zover van belang - fysiek verzet van (een van) de gezinsleden.
5. Op grond van het bepaalde in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht – voor zover relevant - handelt een bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel.
6. De rechtbank stelt vast dat op 7 augustus 2017 een vlucht was gepland voor de verwijdering van eisers. Eisers zijn echter niet vertrokken. Om die reden is de bewaring niet opgeheven. Zij duurt thans nog voort.
7. In geschil is of sprake is geweest van fysiek verzet van één van de gezinsleden.
8. Gelet op het belang van gezinnen met minderjarige kinderen om niet dan wel zo kort mogelijk in bewaring te worden gehouden moeten aan de vaststelling van feiten en omstandigheden die een langere bewaringsduur dan twee weken wettigen hoge zorgvuldigheidseisen worden gesteld. Ten minste mag worden verwacht dat door een bij de gestelde gedraging aanwezige functionaris een proces-verbaal van bevindingen wordt opgesteld dat een concrete beschrijving bevat van de gedragingen van het gezinslid die als fysiek verzet als bedoeld in paragraaf A5/2.4 van de Vc 2000 worden aangemerkt en van de omstandigheden waaronder die gedragingen zijn vertoond. Bij gebreke daarvan is immers niet controleerbaar of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat fysiek verzet heeft plaatsgevonden. Voorts dient verweerder zich met het oog op de belangen van de minderjarige kinderen, ook indien sprake is van fysiek verzet, kenbaar rekenschap te geven van de vraag of het geconstateerde fysieke verzet naar aard en intensiteit zodanig ernstig is dat de bewaring in weerwil van de beleidsregel langer dan 14 dagen moet voortduren. Tenslotte dient verweerder in een zodanig geval een meer dan gewone voortvarendheid aan de dag te leggen om de vreemdelingenbewaring van de minderjarige kinderen zo kort mogelijk te laten zijn.
9. Onder de gedingstukken bevindt zich geen door verweerder opgesteld document waarin de feiten en omstandigheden zijn gerelateerd die hem tot het oordeel hebben gebracht dat in het geval van eiseres 1 sprake is geweest van fysiek verzet. Het formulier M120 bevat slechts de volgende mededeling:
“7/8/17 bericht ontvangen vanuit Boekingen dat het gehele gezin van de vlucht is afgehaald vanwege verzet en retour komen naar GGV Zeist.”
10. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers verslag gedaan van haar contacten met verweerders Dienst terugkeer en vertrek (DT&V) over dit onderwerp. De gemachtigde heeft verklaard dat van de zijde van DT&V geen enkele inhoudelijke toelichting is gegeven. Van eiseres 1 zelf heeft gemachtigde vernomen dat het gezin een uur lang in een afgesloten auto is achtergelaten. Eiseres 1 is daardoor in paniek geraakt en heeft, toen de deur werd geopend, geprobeerd uit de auto te duiken.
11. Verweerder heeft ter zitting bevestigd dat geen andere feiten of omstandigheden dan deze ten grondslag zijn gelegd aan zijn oordeel dat sprake is geweest van fysiek verzet. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de poging van eiseres 1 om de auto te verlaten in de hiervoor beschreven zin kan worden aangemerkt als fysiek verzet.
12. De rechtbank is van oordeel dat deze omschrijving van de gedraging van eiseres niet de conclusie wettigt dat zij daadwerkelijk fysiek verzet heeft gepleegd tegen haar beoogde uitzetting op 7 augustus 2017. De beschrijving daarvoor is onvoldoende concreet. Reeds hierom is de rechtbank van oordeel dat verweerder de bewaring van eisers ten onrechte in afwijking van de beleidsregel langer dan 14 dagen heeft laten voortduren.
13. Het beroep van eisers is om deze reden gegrond. De maatregel van bewaring is vanaf 14 dagen na inbewaringstelling, dus vanaf 11 augustus 2017, onrechtmatig. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag.
14. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor eiseres en haar drie minderjarige kinderen van 4 maal 18 dagen onrechtmatige bewaring x € 80,- = € 5.760,-.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.