ECLI:NL:RBDHA:2017:9984

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2017
Publicatiedatum
1 september 2017
Zaaknummer
NL17.6332
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herhaalde asielaanvraag van Guinese homoseksueel wegens onvoldoende nieuwe elementen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 september 2017 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Guinese eiser die een herhaalde aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel indiende. De eiser, geboren in 1995, had eerder op 19 november 2012 een asielaanvraag ingediend die was afgewezen omdat zijn asielrelaas niet geloofwaardig werd geacht, met name zijn homoseksualiteit. De rechtbank had deze eerdere afwijzing in 2013 bevestigd. In zijn nieuwe aanvraag stelde de eiser dat de situatie voor homoseksuelen in Guinee was verslechterd en dat hij vreesde voor vervolging en ernstige discriminatie vanwege zijn seksuele geaardheid. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verklaarde de aanvraag echter niet-ontvankelijk op basis van artikel 30a van de Vreemdelingenwet 2000, omdat de eiser geen nieuwe elementen had aangedragen die relevant waren voor de beoordeling van zijn aanvraag.

Tijdens de zitting op 15 augustus 2017, waar de eiser werd bijgestaan door een waarnemer van zijn gemachtigde, werd de zaak behandeld. De rechtbank overwoog dat de eiser onvoldoende had aangetoond dat de situatie voor homoseksuelen in Guinee zodanig was veranderd dat dit een nieuw element vormde. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt had gesteld dat de vrees voor vervolging niet aannemelijk was gemaakt. De rechtbank oordeelde dat de eerdere uitspraken en de aangevoerde landeninformatie niet voldoende waren om de aanvraag te onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.6332

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. K. Ross),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Çöplü).

ProcesverloopBij besluit van 3 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL.17.6333, plaatsgevonden op 15 augustus 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M. Woudwijk, waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen L.L. Kandeh. Tevens is [persoon A] verschenen, vriend van eiser. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Guinese nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1995.
2. Eiser heeft eerder op 19 november 2012 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 6 mei 2013 afgewezen, omdat eisers asielrelaas niet geloofwaardig werd geacht. Verweerder heeft onder meer geen geloof gehecht aan de door verzoeker gestelde homoseksualiteit. Deze rechtbank, zittingsplaats 's Hertogenbosch, heeft bij uitspraak van 16 december 2013 (AWB 13/14051) het beroep tegen het afwijzende besluit ongegrond verklaard, waarmee dit besluit in rechte is komen vast te staan.
Op 15 december 2014 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 19 december 2014 heeft verweerder de aanvraag afgewezen, bepaald dat eiser Nederland onmiddellijk moet verlaten en hem een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar. Aan de afwijzing van de asielaanvraag heeft verweerder ten grondslag gelegd dat hij weliswaar geloofwaardig acht dat eiser homoseksueel is, maar dat hij niet aannemelijk gemaakt acht dat eiser, zoals hij stelt, in verband daarmee een gegronde reden heeft om in Guinee te vrezen voor vervolging of een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Dit besluit is bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 mei 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1450) in rechte komen vast te staan.
3. Op 28 juli 2017 heeft eiser onderhavige opvolgende asielaanvraag ingediend. Hij stelt dat de situatie voor homoseksuelen in Guinee gewijzigd is, dan wel slechter is dan door de Afdeling in de uitspraak van 30 mei 2016 is aangenomen. Eiser stelt dat hij vanwege zijn openlijke homoseksuele geaardheid vreest voor vervolging of een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Ook vreest hij voor discriminatie, die een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Ter onderbouwing verwijst eiser naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 7 februari 2017 (NL16.3055, niet gepubliceerd), waarin is geoordeeld dat verweerder zonder nadere motivering niet heeft kunnen verwijzen naar voornoemde uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2016. Twee van de drie punten op grond waarvan de Afdeling daarin tot het oordeel is gekomen dat de vrees voor vervolging in Guinee vanwege de seksuele geaardheid niet aannemelijk is, heeft de rechtbank onjuist geacht naar aanleiding van een toelichting van de oprichter en president van de organisatie Afrique Arc-en-Ciel, de heer [president organisatie]. Verder verwijst eiser naar een interim measure van 9 november 2016, nr. 63890/16, waarin het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) Nederland heeft verboden een Guinese homoseksuele man in aan eiser gelijke omstandigheden hangende de procedure uit te zetten. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt voorts landeninformatie overgelegd. Verder heeft eiser aan zijn opvolgende asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij een nieuwe vriend heeft en dat hij onder behandeling staat voor zijn slechte psychische gesteldheid.
4. Verweerder heeft eisers aanvraag niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Op grond van deze bepaling kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 niet-ontvankelijk worden verklaard in de zin van artikel 33 van de Procedurerichtlijn, indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend waaraan door de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat uit hetgeen eiser naar voren heeft gebracht niet blijkt dat de situatie van homoseksuelen in Guinee zodanig is veranderd dat sprake is van een nieuw element of bevinding. Verweerder heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 7 februari 2017, waarop nog niet is beslist. Ook de niet gemotiveerde interim measure van het EHRM kan eiser niet baten, nu deze volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling geen generieke werking heeft. Eiser heeft volgens verweerder met de aangehaalde landeninformatie niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van strafrechtelijke vervolging vanwege homoseksuele handelingen, van vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM, dan wel van discriminatie van homoseksuelen die een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren.
5.1
Eiser voert aan dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Hij merkt op dat homoseksuelen uit Guinee volgens het beleid van verweerder zoals neergelegd in WBV 2015/8 onder de categorie kwetsbare asielzoekers vallen. Hij stelt dat de hoorambtenaar tijdens het gehoor opvolgende aanvraag niet voldoende rekening heeft gehouden met zijn kwetsbaarheid en niet goed heeft doorgevraagd op de aspecten die blijkbaar niet duidelijk waren. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door niet het door eiser verzochte bewijs over te leggen dat de betrokken ambtenaar de verplichte cursus voor het horen van kwetsbare asielzoekers heeft gevolgd. Ook is het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd doordat op eisers vraag of de betrokken ambtenaar een cursus horen in LHBTI-zaken heeft gevolgd is overwogen dat deze cursus niet bestaat, terwijl wel degelijk de module Gender, Gender Identity en Sexual Orientation bestaat. Voorts komt het feit dat het voornemen en het bestreden besluit door dezelfde ambtenaar zijn genomen, de objectiviteit volgens eiser niet ten goede.
5.2
De rechtbank overweegt dat eiser geen bepalingen heeft genoemd op grond waarvan een algemene verplichting voor verweerder kan worden afgeleid om in een individueel geval aan te tonen welke cursussen de gehoorambtenaar heeft gevolgd. Zoals verweerder terecht uiteen heeft gezet, mag er in zijn algemeenheid van uit worden gegaan dat verweerder gekwalificeerd personeel in dienst heeft. Het rapport van het gehoor opvolgende aanvraag van eiser bevat geen aanknopingspunten om aan te nemen dat dit gehoor niet aan de daaraan te stellen eisen zou voldoen. Overigens heeft verweerder ter zitting, ten overvloede, aangegeven dat de betrokken ambtenaar de module IVP (Interviewing Vulnarable Persons) heeft gevolgd.
6.1
Eiser voert verder aan dat verweerder onvoldoende meeweegt dat de Afdelingsuitspraak van 30 mei 2016, waarbij de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 7 februari 2017 kritische aantekeningen plaatst, op eiser ziet. Ook gaat verweerder ten onrechte eraan voorbij dat in de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam, die door de Afdeling in de uitspraak van 30 mei 2016 is vernietigd, is overwogen dat eiser in Nederland op zodanige wijze uiting heeft gegeven aan zijn homoseksuele geaardheid dat reeds op grond daarvan moet worden aangenomen dat de manier waarop hij na terugkeer in Guinee invulling zal geven aan deze seksuele geaardheid wezenlijk verder zal gaan dan van homoseksuelen in Guinee is geaccepteerd. Verder voert eiser aan dat een niet gemotiveerde interim measure in het algemeen geen generieke werking heeft, maar dat de interim measure van 9 november 2016 wel van belang is voor eiser. Deze is namelijk is een vergelijkbare zaak gewezen. Ook daarin had verweerder de homoseksuele geaardheid van een man uit Guinee geloofwaardig geacht, maar de daaraan gerelateerde problemen niet. Bovendien heeft de Afdeling in die zaak net als in eisers zaak op 30 mei 2016 uitspraak gedaan. Tot slot voert eiser aan dat uit de door hem aangehaalde landeninformatie volgt dat de situatie voor homoseksuelen in Guinee is gewijzigd, althans slechter is dan die waar in de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2016 van werd uitgegaan. Dat veel van de door eiser aangehaalde landeninformatie dateert van voor de kennisgeving van 23 februari 2017, is volgens eiser niet relevant. Daarnaast benadrukt hij ook naar recentere informatie te hebben verwezen, zoals het rapport van United States Department of State (USDOS) van 3 maart 2017, het artikel op Guineematin.com van 18 mei 2017, Afrinews van 9 oktober 2016 en het bericht van Guinee Special van 9 juli 2017. Verweerder heeft volgens eiser onvoldoende gemotiveerd dat eiser wegens zijn openlijke seksuele geaardheid geen mensenrechtenschendingen zal ondervinden.
6.2
Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 18 december 2013, ECLI:NL:RVS:2013:2422 is de enkele strafbaarstelling van homoseksuele handelingen als zodanig geen daad van vervolging. Verweerder moet, indien in het land van herkomst van een vreemdeling regelgeving bestaat op grond waarvan homoseksualiteit strafbaar is, dan wel die het verrichten van homoseksuele handelingen strafbaar stelt, onderzoeken hoe deze regelgeving in de praktijk wordt toegepast of uitwerkt.
6.3
In de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2016 is geoordeeld dat verweerder in de voorgaande asielbeschikking voldoende onderzoek had gedaan naar de gevolgen voor eiser als zijn homoseksuele gerichtheid in de Guineese samenleving bekend wordt. Hierbij had verweerder de verklaringen van de vreemdeling en de informatie uit zowel het algemeen ambtsbericht inzake Guinee van de minister van Buitenlandse Zaken van juni 2014 als een brief van Vluchtelingenwerk Nederland van 21 november 2013 met bijlagen betrokken. De Afdeling heeft geoordeeld dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van de strafbaarstelling van homoseksuele handelingen een gegronde reden heeft te vrezen voor vervolging.
De Afdeling vervolgt haar oordeel dat weliswaar uit de door verweerder betrokken stukken verder blijkt dat in Guinee diepe sociale, religieuze en culturele taboes rusten op homoseksualiteit, maar dat in die stukken ook wordt vermeld dat de organisatie Afrique Arc-en-Ciel en vertegenwoordigers van de homogemeenschap opkomen voor de belangen van homoseksuelen en dat in Conakry een kleine internationale homogemeenschap bestaat. Verder wordt meegewogen dat in de stukken alleen melding wordt gemaakt van een beperkt aantal incidenten van geringe ernst. Gelet hierop had verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat niet aannemelijk is dat het bekend raken van eisers homoseksuele gerichtheid in Guinee zal leiden tot discriminatie die een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Eiser had daarom ook in zoverre niet aannemelijk gemaakt dat hij in Guinee voor vervolging heeft te vrezen.
De Afdeling concludeert dat verweerder, gelet op het voorgaande en in aanmerking genomen dat gegeven is dat verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat hij het asielrelaas ongeloofwaardig acht, zich eveneens terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dat hij een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
6.4
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich ter zitting terecht op het standpunt heeft gesteld dat de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem van 7 februari 2017, net als elke andere rechterlijke uitspraak niet kan worden aangemerkt als een nieuw element of bevinding. De toelichting van de oprichter en president van de organisatie Afrique Arc-en-Ciel, de heer [president organisatie], dat de organisatie zich inzet voor personen die besmet zijn met HIV/AIDS en dat de homoseksuelen uit de kleine internationale homoseksuele gemeenschap in hun onderhoud moeten voorzien middels de prostitutie of andere clandestiniteit, heeft eiser niet ingebracht in deze procedure. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser geen nieuwe elementen of bevindingen aan onderhavige asielaanvraag ten grondslag heeft gelegd, die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Dat de uitspraak van de Afdeling van 30 mei 2016 op eiser ziet, maakt voornoemd oordeel niet anders.
Dat de interim measure behalve in een vergelijkbare zaak, ook vanwege voor eiser relevante redenen is toegewezen, zoals de algemene situatie van homoseksuelen in Guinee, heeft eiser niet onderbouwd. Ten aanzien van de door eiser overgelegde landeninformatie stelt de rechtbank vast dat verweerder op alle stukken inhoudelijk heeft gereageerd, waardoor aan de vraag of eiser deze informatie en zijn toelichting daarbij reeds bij de kennisgeving had moeten geven voorbij zal worden gegaan. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser met de aangehaalde informatie niet aannemelijk heeft gemaakt dat het bekend raken van eisers homoseksuele gerichtheid in Guinee zal leiden tot vervolging dan wel discriminatie die een dusdanig ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden oplevert dat het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Zoals verweerder terecht opmerkt wordt in het rapport van United States Department of State van 3 maart 2017, waarnaar wordt verwezen in de brief van VluchtelingenWerk van 24 juli 2017, bevestigd dat er geen vervolgingen bekend zijn op basis van de wetgeving ten aanzien van homoseksuele handelingen. Eisers stelling dat vanwege het taboe niet veel informatie bekend kan worden, is onvoldoende om niet van deze landeninformatie uit te gaan.
De Afdeling heeft in haar uitspraak van 30 mei 2016 reeds betrokken dat zich een beperkt aantal incidenten van geringe ernst heeft voorgedaan. Eiser heeft in zijn beroepschrift verwezen naar een stuk van Afrinews van 9 oktober 2016 dat zeven jonge activisten gearresteerd werden voor het opkomen voor de belangen van homoseksuelen en de website Guinee Special van 9 juli 2017 dat de politie op zoek is naar een man wegens verdenking van homoseksuele activiteiten. De rechtbank is van oordeel dat deze informatie niet zozeer afwijkt van hetgeen de Afdeling reeds heeft betrokken in haar uitspraak dat verweerder daaraan een nadere motivering zou moeten wijden.
7. Ten aanzien van eisers beroepsgrond dat hij voldoende over zijn vriend heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat verweerder zich niet op het standpunt heeft gesteld dat hij ongeloofwaardig acht dat eiser in Nederland (een) homoseksuele relatie(s) onderhoudt. Evenmin heeft verweerder ongeloofwaardig geacht dat eiser in Guinee op dezelfde wijze invulling wil geven aan zijn homoseksuele gerichtheid. Gelet hierop moet het ervoor worden gehouden dat verweerder de verklaringen van eiser in zoverre aannemelijk acht.
8. Ten aanzien van eisers beroepsgrond dat verweerder hem had moeten laten onderzoeken door Bureau Medische Advisering, volgt de rechtbank verweerder dat niet is gebleken dat eiser thans onder behandeling staat. Eiser heeft gesteld Fase 3 te zijn gestart op 2 augustus 2017. Uit de eerst in beroep overgelegde op 9 augustus 2017 ondertekende, en nog immer niet gedateerde, versie van het behandelplan van psychiater Aarts van Equator volgt echter enkel dat eiser op een wachtlijst hiervoor staat.
9. Het beroep is ongegrond.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 september 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel