ECLI:NL:RBDHA:2017:9978
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verweerder weigert asielaanvraag op basis van Dublinverordening; beroep ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 september 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Libische eiser. De eiser had op 19 april 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 15 augustus 2017, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, werd het procesverloop besproken. De rechtbank overwoog dat de eiser, die in het verleden asielaanvragen in Zwitserland en Duitsland had ingediend, onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat Duitsland zijn asielaanvraag niet zorgvuldig zou behandelen. De rechtbank stelde vast dat de eiser geen documenten had overgelegd ter onderbouwing van zijn claims over de behandeling door de Duitse autoriteiten.
De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. De eiser had niet aangetoond dat er redenen waren om aan te nemen dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Daarom werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard en werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.