ECLI:NL:RBDHA:2017:9978

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2017
Publicatiedatum
1 september 2017
Zaaknummer
NL17.6354
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verweerder weigert asielaanvraag op basis van Dublinverordening; beroep ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 september 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Libische eiser. De eiser had op 19 april 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. De eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 15 augustus 2017, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigde, werd het procesverloop besproken. De rechtbank overwoog dat de eiser, die in het verleden asielaanvragen in Zwitserland en Duitsland had ingediend, onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat Duitsland zijn asielaanvraag niet zorgvuldig zou behandelen. De rechtbank stelde vast dat de eiser geen documenten had overgelegd ter onderbouwing van zijn claims over de behandeling door de Duitse autoriteiten.

De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris zich op het standpunt mocht stellen dat Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. De eiser had niet aangetoond dat er redenen waren om aan te nemen dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen niet nakomt. Daarom werd het beroep van de eiser ongegrond verklaard en werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.6354

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. A.G.P. de Boon),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Çöplü).

Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers aanvraag van 19 april 2017 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.6355, plaatsgevonden op 15 augustus 2017. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Libische nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1992.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze verordening is de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening). Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 21 oktober 2011 in Zwitserland en op 9 juli 2014 en 13 december 2016 in Duitsland een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat eiser in Duitsland onder een andere naam en geboortedatum geregistreerd staat. Kort samengevat is verder gebleken dat de Duitse autoriteiten, nadat hun claimverzoeken door Zwitserland en Italië werden afgewezen, op 24 februari 2017 de asielaanvraag van eiser hebben afgewezen. Gelet op de beschikbare informatie zijn de autoriteiten van Duitsland op 9 mei 2017 gevraagd om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder d, van de Dublinverordening. Omdat zij niet binnen een termijn van twee weken op dit verzoek hebben gereageerd, staat daarmee sinds 24 mei 2017 de verantwoordelijkheid van Duitsland vast.
3.1
Eiser betwist niet dat Duitsland op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Hij voert echter aan door zijn eigen ervaringen zodanig weinig vertrouwen in de Duitse autoriteiten te hebben, dat verweerder de behandeling van zijn asielaanvraag onverplicht aan zich moet trekken dan wel nader onderzoek moet doen naar de vraag of zijn asielaanvraag zorgvuldig zal worden behandeld. Eiser stelt in Duitsland niet te zijn gehoord. Ook stelt hij in de opvang in Duitsland aangevallen te zijn door personen van Libische afkomst. Eiser stelt dat de Duitse autoriteiten niets hebben gedaan nadat hij is aangevallen. Hierdoor heeft hij er geen vertrouwen in dat de Duitse autoriteiten zijn asielaanvraag zorgvuldig zullen behandelen.
3.2
Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen jegens eiser nakomt. Het ligt op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Duitsland dit niet doet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser hierin niet is geslaagd. Eiser heeft geen stukken overgelegd. Zijn stelling dat hij niet is gehoord, is zonder enige vorm van onderbouwing onvoldoende om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van de asielprocedure in Duitsland. Dat de Duitse autoriteiten niets gedaan zouden hebben nadat eiser zou zijn aangevallen, heeft eiser evenmin onderbouwd. Gesteld noch gebleken is dat eiser hiervan aangifte heeft gedaan en dat de autoriteiten eiser niet kunnen of willen helpen.
Verweerder heeft gelet op het voorgaande dan ook geen aanleiding hoeven te zien om eisers verzoek om internationale bescherming onverplicht in behandeling te nemen, dan wel een onderzoek in te stellen naar de zorgvuldigheid van eisers behandeling in Duitsland.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 september 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen één week na de dag van verzending daarvan of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.