In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 augustus 2017 uitspraak gedaan over een verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing van haar minderjarige kinderen naar Indonesië. De moeder, die als lerares werkt aan het Lycée Français, heeft aangegeven dat zij per 31 augustus 2017 een nieuwe baan in Indonesië heeft geaccepteerd en dat zij de kinderen daar wil inschrijven op school. De vader van de kinderen verzet zich tegen deze verhuizing en stelt dat de emotionele en financiële noodzaak ontbreekt. Hij vreest dat de verhuizing de band met zijn kinderen zal ondermijnen en dat de kinderen in hun vertrouwde omgeving zullen worden weggerukt.
De rechtbank heeft de belangen van beide ouders en de kinderen tegen elkaar afgewogen. De rechtbank erkent de wens van de moeder om een nieuwe start te maken na een emotioneel zware echtscheiding, maar oordeelt dat de verhuizing een te grote inbreuk zou maken op het recht van de vader en de kinderen op onverminderd contact met elkaar. De huidige zorgregeling, waarbij de kinderen om de week bij de vader verblijven, heeft geleid tot een sterke band tussen hen. De rechtbank concludeert dat de alternatieve zorgregeling die de moeder heeft aangeboden, onvoldoende waarborgen biedt voor het behoud van deze band.
Daarom heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot vervangende toestemming voor de verhuizing afgewezen, evenals het verzoek tot inschrijving van de kinderen op het Lycée Français in Indonesië. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Deze beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de kinderen, de noodzaak van de verhuizing, en de communicatie tussen de ouders.