3.5De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
hij op 18 april 2017 in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf
om met het oogmerkom zich wederrechtelijk te bevoordelen, een ander, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ), door bedreiging met smaadschrift, te dwingen tot de afgifte van een goed, te weten een mobiele telefoon of een geldbedrag van 150 euro, immers is hij, verdachte,
- een erotisch getint contact aangegaan via WhatsApp en Instagram met die [slachtoffer] en heeft hij, verdachte, daaruit naaktfoto’s van die [slachtoffer] verkregen en vervolgens
- heeft verdachte die [slachtoffer] berichten gestuurd inhoudende:
- " Of je staat om half 2 uit school met je telefoon op Utrecht cs of 150 euro of", "Je hebt geen leven meer", "En dat zweer k", "Op het graf van me vader", "Ik stuur het naar heel Gouda en omstreken, geloof me" en
- " Dan heb je pech", "Sta je zo op internett",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verbeterde lezing tenlastelegging
In raadkamer is vastgesteld dat in de tenlastelegging het bestanddeel “oogmerk” ontbreekt.
De vraag waarvoor de rechtbank zich ziet gesteld is of dit kan worden beschouwd als een (kennelijke) misslag en de tenlastelegging – zonder dat de verdachte daardoor in zijn verdediging wordt geschaad - verbeterd kan worden gelezen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het ligt op de weg van de rechter om in de tekst van een tenlastelegging voorkomende misslagen te verbeteren, indien de verdachte daardoor in zijn verdediging niet wordt geschaad. Zo'n verbetering is niet een wijziging van de tenlastelegging in de zin van artikel 313 Sv, maar een vaststelling van de juiste inhoud van de tenlastelegging waarvoor geen medewerking van het openbaar ministerie of van de verdachte is vereist.
De rechtbank onderkent dat het in de tenlastelegging ontbrekende bestanddeel een kernbestanddeel is van de (kennelijk) ten laste gelegde poging tot afdreiging. Bij bewezenverklaring van het tenlastegelegde kan dat feit (zonder verbeterde lezing) niet worden gekwalificeerd als strafbaar feit, in het bijzonder niet als een poging tot afdreiging, omdat het “oogmerk” in de tenlastelegging ontbreekt. Dat de steller van de tenlastelegging beoogd heeft een poging tot afdreiging als bedoeld in artikel 318 juncto artikel 45 Sr ten laste te leggen, lijdt echter (mede gelet op de onder het tenlastegelegde vermelde wetsartikelen) geen twijfel. Door opneming in de tenlastelegging dat verdachte heeft gehandeld ter uitvoering van het door hem ‘voorgenomen misdrijf om zich wederrechtelijk te bevoordelen (…) door bedreiging met smaad en/of smaadschrift, te dwingen tot de afgifte van een goed‘ is voorts onmiskenbaar tot uitdrukking is gebracht dat verdachte ten aanzien van het dwingen tot afgifte het in artikel 318 Sr omschreven oogmerk had (zie HR 4 april 1978, NJ 1978, 695).
Uit de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, alsook uit de gevoerde verdediging waarbij het “oogmerk” van verdachte uitvoerig aan bod is geweest, leidt de rechtbank af dat verdachte wist waarvan hij werd beschuldigd en tegen welke verdenking hij zich moest verdedigen. De in de tenlastelegging opgenomen beschrijving van de feitelijke gedragingen van verdachte duidt daarnaast ook zonder meer op de (beoogde) tenlastelegging van dit oogmerk. De verdachte kon en moest dus niet alleen begrijpen dat hem werd verweten met voornoemd oogmerk te hebben gehandeld, maar hij heeft dat kennelijk ook begrepen. De rechtbank beschouwt het dan ook als een kennelijke misslag van de steller van de tenlastelegging dat deze in de tenlastelegging het bestanddeel “oogmerk” niet heeft opgenomen en zal, nu de rechtbank uit het voorgaande afleidt dat verdachte daardoor niet in zijn belangen wordt geschaad, de tenlastelegging verbeteren door daaraan de woorden “om met het oogmerk” toe te voegen.