ECLI:NL:RBDHA:2017:9971

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2017
Publicatiedatum
1 september 2017
Zaaknummer
09/827254-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot afdreiging door bedreiging met het op internet plaatsen van naaktfoto’s

Op 17 augustus 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot afdreiging. De verdachte had via WhatsApp en Instagram contact gehad met een veertienjarig meisje, hierna aangeduid als [slachtoffer]. Hij had naaktfoto's van haar verkregen en dreigde deze op internet te plaatsen als zij niet voldeed aan zijn eisen, namelijk het afgeven van haar mobiele telefoon of een geldbedrag van 150 euro. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de bedreigende berichten naar [slachtoffer] heeft gestuurd, maar er was discussie over het oogmerk van de verdachte. De officier van justitie stelde dat de verdachte zich wederrechtelijk wilde bevoordelen, terwijl de verdediging betoogde dat de verdachte geen dergelijk oogmerk had.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk het oogmerk had om zich wederrechtelijk te bevoordelen. Dit bleek uit zijn verklaringen en de inhoud van de verstuurde berichten. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot afdreiging, ondanks dat de uitvoering van het misdrijf niet was voltooid. De rechtbank verbeterde de tenlastelegging door het ontbrekende bestanddeel 'oogmerk' toe te voegen, aangezien dit een kennelijke misslag was. De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827254-17
Datum uitspraak: 17 augustus 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum 1] te [geboorteplaats 1] ,
thans verblijvende op het adres:
[adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 3 augustus 2017.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. van der Harg en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. B.M.E. Drykoningen, advocaat te Utrecht , en door de verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 18 april 2017 te Gouda, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem verdachte voorgenomen misdrijf om zich wederrechtelijk te bevoordelen, een ander, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ), door bedreiging met smaad en/of smaadschrift, te dwingen tot de afgifte van een goed, te weten een mobiele telefoon en/of een geldbedrag van 150 euro, immers is hij, verdachte,
- een seksueel, althans erotisch getint contact aangegaan via Whatsapp en/of Instagram met die [slachtoffer] en/of heeft hij, verdachte, daaruit een of meer naaktfoto(s) van die [slachtoffer] verkregen en/of (vervolgens)
- heeft verdachte die [slachtoffer] , een of meer (zogenaamd(e)) Whatsappbericht(en), althans een of meer soortgelijk(e) bericht(en) gestuurd inhoudende:
- " Of je staat om half 2 uit school met je telefoon op Utrecht CS of 150 euro of je hebt geen leven meer en dat zweer (i)k. Op het graf van mijn vader. Ik stuur het naar heel Gouda en omstreken, geloof me." en/of
- " Dan heb je pech. Sta je zo op internett",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 318 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij, om zich wederrechtelijk te bevoordelen, de veertienjarige [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ), door bedreiging met smaad of smaadschrift, heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon of een geldbedrag van € 150,00. Om haar daartoe te dwingen zou hij - blijkens de inhoud van de tenlastelegging - onder meer enkele berichten naar haar hebben gestuurd, waarin hij dreigde om naaktfoto’s van [slachtoffer] op internet te zullen zetten.
Ter terechtzitting heeft geen discussie bestaan over de feiten dat verdachte via internet contact met [slachtoffer] heeft gehad en dat hij naaktfoto’s van haar heeft verkregen. Er heeft ook geen discussie bestaan over het feit dat verdachte de in de tenlastelegging vermelde berichten naar [slachtoffer] heeft gestuurd, maar wel of hij, met het sturen van die berichten, het oogmerk heeft gehad om zich wederrechtelijk te bevoordelen.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het hem ten laste gelegde feit. Uit hetgeen verdachte bij de politie heeft verklaard over het contact dat hij met [slachtoffer] heeft gehad volgt dat hij de intentie heeft gehad om zich wederrechtelijk te bevoordelen. De officier van justitie heeft in dit kader erop gewezen dat verdachte bij de politie heeft verklaard: “Ik dacht: dit meisje is verliefd op mij en misschien kan ik wat geld krijgen.”
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte door het sturen van - onder meer - de in de tenlastelegging vermelde berichten, wilde bereiken dat [slachtoffer] geen contact meer met hem zou zoeken. Met het sturen van deze berichten heeft hij aldus een ánder oogmerk gehad dan zich wederechtelijk te bevoordelen door [slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een telefoon en/of een geldbedrag van € 150,00. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van het hem ten laste gelegde feit.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
In haar aangifte heeft [slachtoffer] verklaard dat zij via WhatsApp naaktfoto’s van zichzelf naar verdachte heeft gestuurd. Op 18 april 2017 heeft verdachte tegen haar gezegd dat hij € 200,00 nodig had omdat hij anders neergestoken zou worden door een jongen van wie hij geld zou hebben geleend. Verdachte heeft vervolgens tegen [slachtoffer] gezegd dat zij hem kon helpen door op 19 april 2017 om 13:30 uur naar Utrecht CS te komen om haar telefoon aan hem te geven. Nadat [slachtoffer] had aangegeven dat zij haar telefoon niet kon missen, heeft verdachte gezegd dat zij dan maar € 150,00 moest geven. Als zij dat niet zou doen, dan zou hij om 14:00 uur een Instagram account aanmaken en de foto’s die zij naar hem had gestuurd, online zetten. [slachtoffer] heeft haar telefoon niet afgegeven en heeft verdachte ook geen geld gegeven. [2]
[slachtoffer] heeft printscreens van de gesprekken die zij via internet met verdachte heeft gevoerd naar de politie gestuurd. [3] Uit deze (overigens niet in chronologische volgorde in het dossier opgenomen) afdrukken volgt dat de persoon met wie [slachtoffer] contact heeft gehad onder meer de volgende berichten naar haar heeft gestuurd: “Of je staat om half 2 uit school met je telefoon op Utrecht cs of 150 euro of”, “Je hebt geen leven meer”, “En dat zweer k”, “Op het graf me vader”, “Ik stuur het naar heel Gouda en omstreken geloof me”, “Dan heb je pech” en “Sta je zo op internett”. [4]
Op basis van de (op juiste volgorde gelegde) afdrukken van deze berichten in combinatie met de aangifte concludeert de rechtbank dat deze berichten op 18 april 2017 zijn verstuurd.
De rechtbank concludeert verder dat verdachte de persoon is die de genoemde berichten naar [slachtoffer] heeft gestuurd. De rechtbank baseert dat oordeel op het onderzoek dat de politie heeft verricht naar de identiteit van de verdachte, [5] de verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij de betreffende berichten naar [slachtoffer] heeft gestuurd [6] , en de daarmee overeenkomstige verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris [7] .
Oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling
Anders dan door de raadsman betoogd, acht de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde berichten naar [slachtoffer] heeft gestuurd om te zorgen dat zij geen contact meer met hem zou opnemen en hem met rust zou laten. Dit strookt niet met zijn verklaring bij de politie, waarin hij onder meer heeft gezegd: “Weet je, ik had gewoon geld nodig snap je”, [8] en “Ik weet ook niet waarom ik het zei, iets van een vriend krijgt nog 150 euro van me. Ik dacht dit meisje is verliefd op mij en misschien kan wat geld krijgen” [9] . Het strookt voorts ook niet met zijn feitelijke gedragingen; zo is hij berichten naar [slachtoffer] blijven sturen nadat zij in ondubbelzinnige bewoordingen had aangegeven dat zij geen contact meer met hem wilde en hem verder zou negeren. [10] Gelet hierop, alsook gelet op de bewoordingen van de betreffende berichten waarin verdachte expliciet om aangeefsters telefoon, dan wel haar geld vraagt, alsook gelet op de omstandigheid dat verdachte – zo heeft hij ter terechtzitting verklaard – een verhaal heeft verzonnen dat hij iemand geld verschuldigd zou zijn, maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte met het sturen van de berichten het oogmerk heeft gehad zich wederrechtelijk te bevoordelen.
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot afdreiging.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
hij op 18 april 2017 in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf
om met het oogmerkom zich wederrechtelijk te bevoordelen, een ander, te weten [slachtoffer] (geboren op [geboortedatum 2] ), door bedreiging met smaadschrift, te dwingen tot de afgifte van een goed, te weten een mobiele telefoon of een geldbedrag van 150 euro, immers is hij, verdachte,
- een erotisch getint contact aangegaan via WhatsApp en Instagram met die [slachtoffer] en heeft hij, verdachte, daaruit naaktfoto’s van die [slachtoffer] verkregen en vervolgens
- heeft verdachte die [slachtoffer] berichten gestuurd inhoudende:
- " Of je staat om half 2 uit school met je telefoon op Utrecht cs of 150 euro of", "Je hebt geen leven meer", "En dat zweer k", "Op het graf van me vader", "Ik stuur het naar heel Gouda en omstreken, geloof me" en
- " Dan heb je pech", "Sta je zo op internett",
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Verbeterde lezing tenlastelegging
In raadkamer is vastgesteld dat in de tenlastelegging het bestanddeel “oogmerk” ontbreekt.
De vraag waarvoor de rechtbank zich ziet gesteld is of dit kan worden beschouwd als een (kennelijke) misslag en de tenlastelegging – zonder dat de verdachte daardoor in zijn verdediging wordt geschaad - verbeterd kan worden gelezen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Het ligt op de weg van de rechter om in de tekst van een tenlastelegging voorkomende misslagen te verbeteren, indien de verdachte daardoor in zijn verdediging niet wordt geschaad. Zo'n verbetering is niet een wijziging van de tenlastelegging in de zin van artikel 313 Sv, maar een vaststelling van de juiste inhoud van de tenlastelegging waarvoor geen medewerking van het openbaar ministerie of van de verdachte is vereist.
De rechtbank onderkent dat het in de tenlastelegging ontbrekende bestanddeel een kernbestanddeel is van de (kennelijk) ten laste gelegde poging tot afdreiging. Bij bewezenverklaring van het tenlastegelegde kan dat feit (zonder verbeterde lezing) niet worden gekwalificeerd als strafbaar feit, in het bijzonder niet als een poging tot afdreiging, omdat het “oogmerk” in de tenlastelegging ontbreekt. Dat de steller van de tenlastelegging beoogd heeft een poging tot afdreiging als bedoeld in artikel 318 juncto artikel 45 Sr ten laste te leggen, lijdt echter (mede gelet op de onder het tenlastegelegde vermelde wetsartikelen) geen twijfel. Door opneming in de tenlastelegging dat verdachte heeft gehandeld ter uitvoering van het door hem ‘voorgenomen misdrijf om zich wederrechtelijk te bevoordelen (…) door bedreiging met smaad en/of smaadschrift, te dwingen tot de afgifte van een goed‘ is voorts onmiskenbaar tot uitdrukking is gebracht dat verdachte ten aanzien van het dwingen tot afgifte het in artikel 318 Sr omschreven oogmerk had (zie HR 4 april 1978, NJ 1978, 695).
Uit de verklaring die verdachte ter terechtzitting heeft afgelegd, alsook uit de gevoerde verdediging waarbij het “oogmerk” van verdachte uitvoerig aan bod is geweest, leidt de rechtbank af dat verdachte wist waarvan hij werd beschuldigd en tegen welke verdenking hij zich moest verdedigen. De in de tenlastelegging opgenomen beschrijving van de feitelijke gedragingen van verdachte duidt daarnaast ook zonder meer op de (beoogde) tenlastelegging van dit oogmerk. De verdachte kon en moest dus niet alleen begrijpen dat hem werd verweten met voornoemd oogmerk te hebben gehandeld, maar hij heeft dat kennelijk ook begrepen. De rechtbank beschouwt het dan ook als een kennelijke misslag van de steller van de tenlastelegging dat deze in de tenlastelegging het bestanddeel “oogmerk” niet heeft opgenomen en zal, nu de rechtbank uit het voorgaande afleidt dat verdachte daardoor niet in zijn belangen wordt geschaad, de tenlastelegging verbeteren door daaraan de woorden “om met het oogmerk” toe te voegen.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

4.1
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat, indien de rechtbank bewezen acht dat verdachte op enig moment het oogmerk heeft gehad op afdreiging, in dat geval sprake is geweest van vrijwillige terugtred, nu verdachte op eigen initiatief is gestopt met versturen van berichten naar aangeefster.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake meer kan zijn van vrijwillige terugtred omdat er sprake is van een voltooide poging tot afpersing.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Vast staat dat verdachte berichten heeft gestuurd met het oogmerk om door afdreiging goederen te verkrijgen. Vast staat ook dat verdachte deze goederen niet heeft ontvangen. Dit maakt dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm zouden kunnen worden aangemerkt als een voltooide poging tot afdreiging. Anders dan door de officier van justitie betoogd is in het geval van een voltooide poging vrijwillige terugtred in de zin van art. 46b Sr niet reeds in zijn algemeenheid uitgesloten. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil onafhankelijk zijn, hangt ook dan - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten (vgl. HR 19 december 2006, ECLI:NL:HR:2006:AZ2169, NJ 2007/29).
Aan het beroep op vrijwillige terugtred is ten grondslag gelegd dat verdachte op enig moment is gestopt met het versturen van (dreigende) berichten. Die enkele omstandigheid kan niet voldoende geschikt worden geacht om te beletten dat aangeefster gevolg zou geven aan het reeds gedane dreigement. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
poging tot afdreiging.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met als bijzondere voorwaarden dat verdachte zich dient te melden bij Reclassering Nederland, zich dient te laten behandelen bij De Waag en geen contact mag hebben met aangeefster [slachtoffer] .
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte een straf van minder lange duur zou moeten worden opgelegd dan de officier van justitie heeft geëist, gelet op de omstandigheden waaronder het feit heeft plaatsgevonden. Verdachte heeft niet bewust contact met aangeefster gezocht met het doel om zich wederrechtelijk te bevoordelen. Verdachte heeft berichten met een vervelende inhoud naar aangeefster gestuurd met het doel dat zij hem met rust zou laten omdat zij maar bleef vragen om zijn aandacht, terwijl hij er geen behoefte meer aan had om contact met haar te hebben. Een gevangenisstraf voor de duur van één maand acht de raadsman een passende straf. Hij heeft bepleit om de duur van de gevangenisstraf in ieder geval niet langer te laten duren dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht en om geen bijzondere voorwaarden aan verdachte op te leggen in de zin van behandeling door de reclassering, nu verdachte na zijn detentie al zal worden begeleid door Back UP. De raadsman heeft aangegeven dat verdachte geen bezwaar maakt tegen een contactverbod met aangeefster en een meldplicht bij de reclassering.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot afdreiging van een 14-jarig meisje. Hij heeft gedreigd naaktfoto’s van haar op internet te zetten als zij niet zou voldoen aan zijn eis om haar telefoon of geld aan hem te geven. Door aldus te handelen heeft hij ten behoeve van zijn eigen geldelijk gewin inbreuk gemaakt op de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer en haar vertrouwen ernstig beschaamd door haar te chanteren met het verspreiden van naaktfoto’s. Daar komt bij dat verdachte ermee bekend was dat het slachtoffer al eerder een soortgelijke gebeurtenis had meegemaakt en dat zij daarom een kwetsbaar slachtoffer was. De verdachte heeft daar gebruik van gemaakt en heeft zich kennelijk niet bekommerd om de gevolgen die dit feit voor het slachtoffer zouden hebben, hetgeen de rechtbank verdachte zwaar aanrekent.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een verdachte betreffend reclasseringsadvies van 14 juni 2016, waarin de reclassering adviseert om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, evenals een meldplicht, een behandelverplichting bij de polikliniek van Aventurijn forensische psychiatrie/De Waag, een contactverbod met het slachtoffer en een verbod om gebruik te maken van sociale media.
De rechtbank heeft daarnaast kennisgenomen van een verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 25 april 2017, waaruit volgt dat hij in de afgelopen vijf jaar meerdere malen is veroordeeld wegens het plegen van vermogensdelicten. Deze veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden om zich opnieuw schuldig te maken aan een poging tot afdreiging. Gelet op deze eerdere veroordelingen en gelet op de in de tweede alinea van deze paragraaf genoemde omstandigheden, ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte een vrijheidsbenemende straf op te leggen.
Gelet op de relatief korte tijdspanne waarin het strafbare feit heeft plaatsgevonden ziet de rechtbank aanleiding om een gevangenisstraf van minder lange duur op te leggen dan de officier van justitie heeft geëist. Zij ziet, net als de officier van justitie, wel aanleiding om een deel van deze straf voorwaardelijk aan verdachte op te leggen, om te voorkomen dat hij zich nogmaals schuldig maakt aan een soortgelijk feit en om daaraan een deel van de voorwaarden te koppelen zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank acht het passend om aan dit voorwaardelijke strafdeel een meldplicht te koppelen, ook als deze meldplicht inhoudt dat verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen die door of namens Back UP of een soortgelijke instelling aan hem worden gegeven, alsmede een contactverbod met het slachtoffer. De door de reclassering voorgestelde behandelverplichting acht de rechtbank op dit moment niet noodzakelijk, nu verdachte na zijn detentie hulp zal krijgen van Back UP. Het door de reclassering voorgestelde sociale mediaverbod acht de rechtbank een te verregaande inbreuk op de rechten van verdachte en stuit daarnaast op praktische bezwaren, zodat dit niet als bijzondere voorwaarde zal worden opgelegd.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 14d, 45 en 318 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot afdreiging;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
2 (twee) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op 2 (twee) jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij de Reclassering Nederland, adres: Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang als de reclassering dat noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich houdt aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze meldplicht door deze instelling aan hem worden gegeven, ook als dit inhoudt dat hij zich dient te houden aan de aanwijzingen die door of namens Back UP of een soortgelijke instelling aan hem worden gegeven;
- gedurende de proeftijd geen contact legt of laat leggen - direct of indirect - met [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] , zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland, adres Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht , tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C.M. Bouman, voorzitter,
mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck, rechter,
mr. B.P. de Boer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.Th. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 augustus 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2017106863, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Centrum, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 100).
2.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] , p. 5 t/m 7.
3.Proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] , met bijlagen, p. 7 en 9 t/m 54.
4.Bijlage bij het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] , p. 41 en 44.
5.Proces-verbaal van bevindingen, met bijlagen, p. 73 t/m 77.
6.Proces-verbaal ter terechtzitting van 3 augustus 2017, verklaring verdachte.
7.Proces-verbaal verhoor verdachte inbewaringstelling van 25 april 2017, punt 2 van dit verhoor.
8.Proces-verbaal van bevindingen, p. 78.
9.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 86.
10.Bijlage bij het proces-verbaal aangifte van [slachtoffer] , p. 16.