ECLI:NL:RBDHA:2017:9888

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2017
Publicatiedatum
31 augustus 2017
Zaaknummer
NL17.6174, NL17.6178
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Albanees gezin op grond van veilig land van herkomst

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2017 uitspraak gedaan in de asielaanvragen van een Albanees gezin. De aanvragen werden afgewezen door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die oordeelde dat de aanvragen kennelijk ongegrond waren. De eisers, een gezin bestaande uit een moeder, vader en hun twee minderjarige dochters, voerden aan dat zij in Albanië geen werk konden vinden en dat zij medische klachten hadden die niet behandeld konden worden. Ze stelden dat de Albanese regering corrupt was en dat dit hen verhinderde om een normaal leven te leiden.

De rechtbank oordeelde dat Albanië als veilig land van herkomst kon worden aangemerkt, en dat de door eisers aangevoerde economische en medische motieven niet voldoende waren om aan te tonen dat zij specifiek gevaar liepen bij terugkeer naar Albanië. De rechtbank volgde de eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die had geoordeeld dat er voldoende waarborgen zijn in Albanië tegen mensenrechtenschendingen. De rechtbank concludeerde dat eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat hun situatie afweek van de algemene situatie in Albanië.

Daarnaast werd het inreisverbod dat aan eisers was opgelegd, bevestigd. De rechtbank oordeelde dat verweerder hen terecht een inreisverbod had opgelegd, omdat zij Nederland onmiddellijk moesten verlaten na de afwijzing van hun asielaanvragen. De rechtbank verklaarde de beroepen van eisers ongegrond en wees op het feit dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: NL17.6174 (beroep eiseres)
NL17.6178 (beroep eiser)

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2017 in de zaken tussen

[eiseres], eiseres

mede namens haar minderjarige dochters
[dochter 1]
[dochter 2]
en
[eiser], eiser
samen te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. Menick),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Çöplü).

ProcesverloopBij afzonderlijke besluiten van 31 juli 2017 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond. Tevens is in de bestreden besluiten aan eisers een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar.

Eisers hebben tegen de bestreden besluiten afzonderlijk beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL17.6175 en NL17.6179, plaatsgevonden op 15 augustus 2017. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door mr.drs. E.A.A. Charry, waarnemer voor hun gemachtigde. Als tolk is verschenen F. Morina. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn van Albanese nationaliteit. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1979 en eiser op [geboortedatum] 1974. Hun dochter [dochter 1] is geboren op [geboortedatum] 2005 en hun dochter [dochter 2] op [geboortedatum] 2007.
2. Eisers hebben eerder op 19 februari 2016 asielaanvragen ingediend. Verweerder heeft deze aanvragen bij besluiten van 24 mei 2016 niet in behandeling genomen, omdat volgens verweerder Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvragen. Op 28 juni 2016 zijn eisers met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie vrijwillig teruggekeerd naar Albanië.
3. Op 19 juli 2017 hebben eisers deze opvolgende asielaanvragen ingediend. Hieraan hebben zij ten grondslag gelegd dat zij in Albanië geen werk kunnen vinden en daardoor niet de financiële middelen hebben voor behandeling van hun medische klachten. Eiser heeft diabetes, eiseres migraine en hun jongste dochter heeft last van allergieën. Eisers voeren aan dat de regering in Albanië corrupt is, waardoor alleen diegenen werk krijgen die vrienden in de politiek en het bestuur hebben.
4. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eisers geloofwaardig. De aangevoerde medische en economische omstandigheden kunnen volgens verweerder niet worden aangemerkt als relevante elementen, omdat dergelijke motieven niet in verband staan met de verdragen waaraan wordt getoetst bij asielaanvragen. Verweerder heeft Albanië aangewezen als veilig land van herkomst. Volgens verweerder hebben eisers niet aannemelijk gemaakt dat Albanië voor hen specifiek niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Hij concludeert daarom dat de asielaanvragen kennelijk ongegrond zijn.
5.1
Eisers betwisten dat Albanië in het algemeen een veilig land van herkomst is. Zij voeren aan dat sprake is van veel corruptie. In hun zienswijze wezen eisers in dit kader op het Country of Origin Information Report Albania van 15 november 2016 van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO). Hoewel hieruit volgt dat de Albanese autoriteiten stappen ondernemen om corruptie te bestrijden, is volgens eisers nog een lange weg te gaan. Ook stellen eisers dat sprake is van een gebrekkig en oneerlijk rechtssysteem. Onder verwijzing naar het Annual Report Amnesty International 2015-2016 voeren eisers aan dat veel voorkomt dat verdachten en hun familieleden door de politie en openbare aanklagers worden ontmoedigd en geïntimideerd. Ten aanzien van de vrije nieuwsgaring worden veel websites door de overheid geblokkeerd. In het kader van de vrijheid van meningsuiting worden journalisten en mensenrechtenactivisten in hun werkzaamheden beperkt.
Eisers voeren subsidiair aan dat Albanië in hun specifieke geval niet als veilig land van herkomst kan worden beschouwd. Hun recht op privéleven en gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) dient zeer ruim te worden uitgelegd. Zij voeren aan door corruptie geen werk te kunnen vinden en dat het ontberen van primaire levensbehoeften als voedsel, kleding en huisvesting wel degelijk mensonterende situaties kan opleveren als bedoeld in artikel 3 van het EVRM. Eiseres heeft vele schulden. Vanwege het gebrekkige handhavingsbeleid vreest zij bij terugkeer mishandeling of erger door haar schuldeisers te ondergaan. Eisers hebben zonder inkomen geen toegang tot gezondheidszorg. Zij vrezen hierdoor bij terugkeer voor een ernstig verslechterende gezondheidssituatie. Verweerder heeft onvoldoende onderzoek gepleegd naar de persoonlijke feiten en omstandigheden van eisers. Verder doen eisers een beroep op verschillende artikelen van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). De rechten van de minderjarige dochters van eisers zijn niet gegarandeerd in Albanië, zoals het recht op leven, het recht op gezondheidszorg, het recht op voorzieningen voor sociale zekerheid en het recht op een levensstandaard die voldoende is voor hun ontwikkeling.
5.2
Bij uitspraak van 14 september 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:2474) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) geoordeeld dat de aanwijzing van Albanië als veilig land van herkomst voldoet aan het bepaalde in artikel 3.105ba, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, dat er Albanese wet- en regelgeving is die vervolging en behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM verbiedt en het voor instellingen mogelijk maakt om hiertegen bescherming te bieden en dat daadwerkelijk een systeem van rechtsmiddelen beschikbaar is. Voorts wordt onrechtmatig optreden van de politie actief onderzocht en bestraft. Een benadeelde kan zich ook wenden tot de ombudsman. Verder heeft Albanië een CPD, die klachten over discriminatie onderzoekt en bij geconstateerde discriminatie sancties oplegt of daarover procedeert. Tot slot hebben inwoners van Albanië de door artikel 34 van het EVRM geboden mogelijkheid bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens te klagen over de in Albanië in de praktijk geboden bescherming tegen mensenrechtenschendingen. Verweerder heeft zorgvuldig onderzocht en deugdelijk gemotiveerd dat er in Albanië algemeen gezien en op duurzame wijze geen vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM plaatsvindt als bedoeld in artikel 3.37 van het Voorschrift Vreemdelingen 2000, waardoor zijn aanwijzing voldoet aan de wettelijk voorgeschreven vereisten.
5.3
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hetgeen eisers hebben aangevoerd, niet kan afdoen aan het oordeel van de Afdeling dat Albanië als veilig land van herkomst kan worden aangemerkt. De stelling dat de ervaringen van eisers niet overeenkomen met de landeninformatie, is onvoldoende om verweerder nader onderzoek te laten verrichten.
5.4
Nu verweerder Albanië in zijn algemeenheid als veilig land heeft kunnen aanmerken, bestaat er een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Albanië geen bescherming nodig hebben. Het is daarom aan eisers om aannemelijk te maken dat Albanië voor hen wegens hun specifieke omstandigheden niet veilig is. De rechtbank is van oordeel dat eisers hier niet in zijn geslaagd. Eisers hebben niet aannemelijk gemaakt dat zij te maken hebben gehad met corruptie. De financieel-economische en medische motieven die zij hebben aangevoerd, geven geen grond voor een asielvergunning. Overigens hebben eisers ook niet onderbouwd welke inspanningen zij hebben verricht om een voldoende levensstandaard te verkrijgen en ook de medische omstandigheden zijn, op een recept uit 2013 na, niet onderbouwd. Een risico op schending van artikel 3 van het EVRM is daarom niet aannemelijk gemaakt. Dat eiseres een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM te vrezen heeft door haar schuldeisers, is evenmin onderbouwd. Voorts heeft verweerder zich ter zitting niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat geen sprake is van schending van artikel 8 van het EVRM, nog daargelaten dat dit geen rol speelt in deze asielrechtelijke procedure. Dat de levensstandaard van de dochters van eisers in Albanië minder hoog is dan deze wellicht in Nederland zou kunnen zijn, maakt tot slot niet dat het bestreden besluit in strijd is met de genoemde artikelen uit het IVRK.
5.5
Eisers komen niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Omdat eisers bij hun asielaanvragen alleen aangelegenheden aan de orde hebben gesteld die niet ter zake doen bij de verlening van een asielvergunning en eisers afkomstig zijn uit een veilig land van herkomst, heeft verweerder de aanvragen terecht op grond van artikel 30b, eerste lid, onder a en b, van de Vw afgewezen als kennelijk ongegrond.
6. Eisers’ beroepsgrond dat verweerder ten onrechte heeft nagelaten hen een redelijke vertrektermijn te gunnen, kan niet slagen. Op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef onder b, van de Vw, kan verweerder bepalen dat een vreemdeling Nederland onmiddellijk moet verlaten, indien de aanvraag is afgewezen als kennelijk ongegrond. Nu hiervoor is overwogen dat verweerder eisers aanvragen terecht heeft afgewezen als kennelijk ongegrond, heeft verweerder hen in redelijkheid een vertrektermijn kunnen onthouden.
7.1
Eisers voeren verder aan dat het inreisverbod dat aan hun is opgelegd geen stand kan houden, omdat zij geen gevaar vormen voor de openbare orde. Uit niets blijkt dat eisers de intentie hadden zich illegaal in Nederland te vestigen of zich aan het gezag te onttrekken. Eisers achten onvoldoende gemotiveerd waarom aan hun een inreisverbod voor de duur van twee jaar is opgelegd. Ook voeren zij aan dat verweerder ten onrechte niet voorafgaand aan hun asielaanvragen expliciet op de mogelijkheid van het opleggen van een inreisverbod heeft gewezen. Door het inreisverbod zijn eisers in een slechtere positie gekomen dan vóór hun asielaanvragen, hetgeen in strijd is met het verbod van reformatio in peius. Ook wordt de mogelijkheid van het indienen van een opvolgende asielaanvraag illusoir gemaakt door het inreisverbod. Tot slot levert het inreisverbod voor eisers strijd op met artikel 8 van het EVRM, omdat zij familie hebben in Griekenland en Italië.
7.2
De rechtbank overweegt dat verweerder op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw gehouden is eisers een inreisverbod op te leggen, nu zij Nederland onmiddellijk moeten verlaten. Verweerder heeft eisers in de voornemens erop gewezen dat hij dit inreisverbod ging opleggen. De rechtbank volgt eisers niet in hun beroepsgrond dat verweerder eisers reeds bij hun asielaanvragen op deze mogelijkheid had moeten wijzen. Ook van strijd met het verbod van reformatio in peius is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, reeds nu eisers niet door het instellen van een rechtsmiddel in een slechtere positie zijn gekomen. Zoals verweerder ook ter zitting heeft toegelicht, staan de inreisverboden, anders dan eisers betogen, niet hun mogelijkheid tot het indienen van een opvolgende asielaanvraag in de weg. De enkele stelling dat familieleden van eisers in Griekenland en Italië wonen, zonder nadere concretisering van hun band met deze familieleden, heeft verweerder in redelijkheid onvoldoende geacht om wegens bijzondere individuele omstandigheden van het inreisverbod af te zien dan wel om deze voor een kortere termijn op te leggen.
8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel