ECLI:NL:RBDHA:2017:9884

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 september 2017
Publicatiedatum
31 augustus 2017
Zaaknummer
NL17.6391
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag onder de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 september 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Afghaanse eiser. De eiser had op 26 mei 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag, op basis van de Dublinverordening.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser eerder asielaanvragen had ingediend in Zweden, Duitsland en Denemarken. De staatssecretaris had op 4 augustus 2017 besloten dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, en dit besluit was gebaseerd op artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser betwistte de verantwoordelijkheid van Duitsland en stelde dat Zweden als eerste land van asielaanvraag verantwoordelijk zou moeten zijn.

Tijdens de zitting op 15 augustus 2017 was de eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom Duitsland verantwoordelijk was en dat de eiser niet in zijn belangen was geschaad. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd openbaar gemaakt op 1 september 2017, en de eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL17.6391

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 september 2017 in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. M.G.Th. Omtzigt),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Çöplü).

Procesverloop

Bij besluit van 4 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser van 26 mei 2017 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL17.6392, plaatsgevonden op 15 augustus 2017. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is van Afghaanse nationaliteit. Hij is geboren op [geboortedatum] 1995.
2. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Deze verordening is de Verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van de lidstaten wordt ingediend (de Dublinverordening). Uit Eurodac is gebleken dat eiser op 6 november 2015 en op 28 december 2015 in Zweden een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Tevens is uit Eurodac gebleken dat eiser op 14 maart 2016 in Duitsland en op 12 december 2016 in Denemarken een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Gelet op de beschikbare informatie zijn de autoriteiten van Duitsland op 27 juni 2017 gevraagd om eiser terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. Zij hebben hiermee ingestemd op 30 juni 2017, op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening.
3.1
Eiser betwist dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Hij stelt dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt waarom Zweden niet verantwoordelijk is. Zweden is immers het land waar hij als eerste asiel heeft aangevraagd. Verder voert eiser aan dat hij niet kan beoordelen of Duitsland bij het claimverzoek op de hoogte is gesteld dat eiser eerder in Zweden een asielaanvraag heeft ingediend, omdat het claimverzoek zich niet bij de stukken bevindt. Uit de stukken kan evenmin worden afgeleid of eisers asielaanvraag in Duitsland inhoudelijk is beoordeeld. Eiser stelt daar enkel een korte intake te hebben gehad. Eiser benadrukt dat de Duitse autoriteiten niet reeds verantwoordelijk zijn omdat zij de claim hebben gehonoreerd. Bij een onterechte claim is Duitsland door acceptatie niet verantwoordelijk geworden.
3.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit heeft gemotiveerd waarom Duitsland en niet Zweden voor de behandeling van eisers asielaanvraag verantwoordelijk is. Nu de autoriteiten van Duitsland eiser destijds niet aan Zweden hebben overgedragen, maar het verzoek om internationale bescherming van eiser in behandeling hebben genomen, is Duitsland op grond van de Dublinverordening de verantwoordelijke lidstaat geworden. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat hij het claimverzoek inderdaad niet met het bestreden besluit heeft meegezonden, maar dat hij hier ook niet toe gehouden is. De rechtbank stelt vast dat het claimverzoek wel in het digitale dossier zit, zodat eiser hier inmiddels kennis van heeft kunnen nemen. Anders dan waar eiser bang voor was, staat in het claimverzoek vermeld dat eiser reeds eerder in Zweden een asielaanvraag heeft ingediend. Eiser is dan ook niet in zijn belangen geschaad. Verder ziet de rechtbank geen aanleiding er aan te twijfelen dat de Duitse autoriteiten eisers asielaanvraag inhoudelijk hebben behandeld. Eisers niet onderbouwde ontkenning hiervan is onvoldoende om niet uit te gaan dat de acceptatie van de Duitse autoriteiten op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder d, van de Dublinverordening.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.G. Jongeneel, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E. Pluymaekers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 september 2017.
griffier
rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Rechtsmiddel