ECLI:NL:RBDHA:2017:9884
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag onder de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 september 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de asielaanvraag van een Afghaanse eiser. De eiser had op 26 mei 2017 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Duitsland verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag, op basis van de Dublinverordening.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser eerder asielaanvragen had ingediend in Zweden, Duitsland en Denemarken. De staatssecretaris had op 4 augustus 2017 besloten dat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag, en dit besluit was gebaseerd op artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser betwistte de verantwoordelijkheid van Duitsland en stelde dat Zweden als eerste land van asielaanvraag verantwoordelijk zou moeten zijn.
Tijdens de zitting op 15 augustus 2017 was de eiser niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd waarom Duitsland verantwoordelijk was en dat de eiser niet in zijn belangen was geschaad. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak werd openbaar gemaakt op 1 september 2017, en de eiser heeft de mogelijkheid om binnen een week hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.