ECLI:NL:RBDHA:2017:9879

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 augustus 2017
Publicatiedatum
31 augustus 2017
Zaaknummer
09/827128-17
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak zware mishandeling en bewezenverklaring poging tot zware mishandeling met psychiatrische maatregel

De rechtbank Den Haag heeft op 17 augustus 2017 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van zware mishandeling. De verdachte had op 21 februari 2017 in 's-Gravenhage met een tondeuse een snijwond bij het oog van het slachtoffer, [slachtoffer], veroorzaakt. De rechtbank concludeert dat, hoewel de verwonding ernstig was, deze niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd volgens de wet. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van de zware mishandeling. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling, omdat hij met kracht tegen het oog van het slachtoffer had geslagen, wat een aanmerkelijke kans op zwaar letsel met zich meebracht.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte leed aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, wat zijn gedrag ten tijde van het delict beïnvloedde. Op basis van twee Pro Justitia rapporten, waarin werd geconcludeerd dat de verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar was, besloot de rechtbank hem niet strafbaar te achten en hem te ontslaan van alle rechtsvervolging. In plaats daarvan werd de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar opgelegd, om de kans op herhaling te minimaliseren en de verdachte de nodige behandeling te bieden.

Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer], gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank kende een schadevergoeding van € 1.000,00 toe voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente, en legde de verdachte de verplichting op om dit bedrag aan de Staat te betalen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis van één dag bij niet-betaling.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827128-17
Datum uitspraak: 17 augustus 2017
Tegenspraak

(Verkort vonnis)

De rechtbank Den Haag heeft op grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:

[verdachte] ,

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in de [adres] .

De terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 2 juni 2017 (pro forma) en ter terechtzitting van 3 augustus 2017 (inhoudelijk).
De verdachte is niet terechtzitting op 3 augustus verschenen.
De raadsman van verdachte, mr. O.C. Bondam, advocaat te Wassenaar is ter terechtzitting verschenen. De raadsman heeft, na een door de rechtbank gehonoreerd verzoek te hebben gedaan, op de voet van artikel 509a juncto artikel 509c van het Wetboek van Strafvordering, het woord tot verdediging gevoerd.
De officier van justitie mr. S. Sleeswijk Visser heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het bij dagvaarding primair ten laste gelegde. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte ten tijde van het plegen van de aan hem ten laste gelegde feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was en hij op grond daarvan dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft gevorderd dat de rechtbank de maatregel van plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis zal gelasten voor de duur van één jaar. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.250,00. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.250,00, subsidiair 22 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] .

De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 februari 2017 te ’s-Gravenhage aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een gescheurd ooglid, heeft toegebracht door (met een tondeuze) tegen het oog, althans in het gezicht van die [slachtoffer] te slaan;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 februari 2017 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] (met een tondeuze) tegen het oog, althans in het gezicht heeft
geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Vrijspraak en bewijsoverweging

Op basis van de aangifte van [slachtoffer] , de getuigenverklaringen van respectievelijk [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] , en de geneeskundige verklaring betreffende het letsel van [slachtoffer] , in onderling verband en samenhang bezien, concludeert de rechtbank dat verdachte aangever [slachtoffer] op 21 januari 2017 tegen het oog heeft geslagen met een tondeuse. Dit heeft ter terechtzitting niet ter discussie gestaan.
Uit de geneeskundige verklaring volgt dat een snijwond bij het linkeroog van aangever is geconstateerd en dat operatief herstel van het ooglid noodzakelijk was. [slachtoffer] heeft zich op 24 mei 2015 gevoegd als benadeelde partij en heeft ter onderbouwing van de door hem gestelde schade aangegeven dat zijn ooglid in het ziekenhuis is gehecht en dat er nog steeds een litteken zichtbaar is op zijn ooglid.
Ten aanzien van de vraag of sprake is van zwaar lichamelijk letsel overweegt de rechtbank als volgt. Artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) bevat een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter evenwel de vrijheid om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen indien dat voldoende ernstig is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid.
De rechtbank is van oordeel dat de verwonding in het onderhavige geval weliswaar bijzonder akelig is, maar - gelet op met name de aard en omvang van het letsel, alsook de aard van de medische behandeling (de wond is gehecht) en de relatief beperkte herstelperiode - niet aangemerkt kan worden als zwaar lichamelijk letsel als bedoeld in artikel 302 juncto art. 82 Sr. Om die reden zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het primair aan hem ten laste gelegde toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer] .
Met betrekking tot het aan verdachte subsidiair ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank dat gelet op de eerder genoemde bewijsmiddelen, verdachte met kracht met een tondeuse tegen het oog van aangever [slachtoffer] heeft geslagen. Het is een feit van algemene bekendheid dat aan een persoon zwaar lichamelijk letsel kan worden toegebracht als met kracht op het oog wordt geslagen met een hard voorwerp dat scherpe bestanddelen heeft, zoals in dit geval de tondeuse. Naar het oordeel van de rechtbank bestond daardoor de aanmerkelijke kans dat verdachte de aangever zodanig zou raken dat de aangever daardoor zwaar lichamelijk letsel aan zijn oog zou kunnen oplopen, zoals blindheid. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich hiervan op zijn minst bewust moet zijn geweest en dat hij, door desondanks toch met een tondeuse [slachtoffer] te slaan, deze kans kennelijk bewust heeft aanvaard. Zij acht dan ook bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] .

De bewijsmiddelen

De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel met een opgave daarvan, zal dit plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.

De bewezenverklaring

Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen heeft de rechtbank de overtuiging bekomen dat de verdachte het bij dagvaarding subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan, te weten dat:
hij op 21 februari 2017 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] met een tondeu
se tegen het oog heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
poging tot zware mishandeling.

De strafbaarheid van de verdachte

Omtrent de persoon van verdachte zijn onder meer twee Pro Justitia rapportages opgesteld, te weten:
 een psychiatrisch Pro Justitia rapport, opgesteld op 24 mei 2017 door
K. Jangbahadoer Sing, psychiater;
 een psychologisch Pro Justitia rapport, opgesteld op 30 mei 2017 door mr.drs. R.A. Sterk, psycholoog.
Psychiater Jangbahadoer Sing heeft in voornoemd rapport het volgende naar voren gebracht. Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten een stoornis in het schizofrene spectrum. De deskundige concludeert dat het er op lijkt dat het gedrag van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde volledig kan worden toegeschreven aan de psychische problematiek waarmee hij heeft te kampen, namelijk schizofrenie. De deskundige adviseert dan ook om het aan verdachte ten laste gelegde, indien bewezen, niet aan verdachte toe te rekenen.
Psycholoog Sterk heeft in voornoemd rapport het volgende naar voren gebracht. Verdachte lijdt aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, te weten schizofrenie en heeft cognitieve beperkingen. Eerstgenoemde stoornis beïnvloedde in grote mate de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte was ten tijde van het tenlastegelegde psychotisch. De realiteitstoetsing was volledig verstoord en hij heeft geen mogelijkheid gehad om zijn gedrag te reguleren. Zeer waarschijnlijk heeft verdachte vanuit een extreme angst dan wel in opdracht van een stem gehandeld. De deskundige adviseert dan ook om het aan verdachte ten laste gelegde, indien bewezen, niet aan verdachte toe te rekenen.
De rechtbank acht de conclusies van voornoemde deskundigen inzichtelijk en gedegen onderbouwd; de rechtbank volgt de deskundigen in hun conclusies en legt die ten grondslag aan haar oordeel.
Dit brengt mee dat de rechtbank concludeert dat de verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde feit leed aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens en dat de verdachte ten aanzien van dit feit als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank acht verdachte derhalve niet strafbaar en zal hem ontslaan van alle rechtsvervolging.

De oplegging van de maatregel

Na te melden maatregel is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot zware mishandeling door met een tondeuse tegen het oog van het slachtoffer te slaan. De verdachte heeft met zijn handelen een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dit feit heeft verder verscheidene vervelende gevolgen voor het slachtoffer gehad, waaronder een blijvend litteken op zijn ooglid. Ten gevolge van dit feit heeft het slachtoffer daarnaast ongeveer 2 weken niet kunnen werken en is hij nog steeds enigszins angstig en op zijn hoede op zijn werk, nu dit voorval tijdens zijn werk heeft plaatsgevonden.
Uit het eerdergenoemd rapport van psychiater Jangbahadoer Sing komt het volgende naar voren. De deskundige schat in dat indien verdachte geen intensieve behandeling zal ondergaan in het kader van zijn stoornis en er geen toezicht is op zijn medicatiegebruik, het risico bestaat dat verdachte gewelddadig gedrag zal vertonen. Een optimale behandeling van de psychose in het kader van de schizofrenie is noodzakelijk om het recidivegevaar te beperken. De hoeksteen van de behandeling van de psychose is medicamenteuze behandeling. Verdachte dient zijn medicatie trouw in te nemen. In het verleden is echter gebleken dat verdachte meerdere malen is gestopt met het gebruik van zijn medicatie zonder te overleggen met zijn behandelaars. Verdachte dient op een gesloten afdeling te worden behandeld en begeleid. Op een gesloten afdeling kan er meer individuele structuur en toezicht worden geboden. De deskundige beveelt aan dat verdachte op grond van artikel 37 Sr zal worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van maximaal 1 jaar.
Uit het eerdergenoemd rapport van psycholoog Sterk komt het volgende naar voren.
Gelet op het door de deskundige geconstateerde verband tussen de gediagnosticeerde psychische problematiek van verdachte en het aan hem ten laste gelegde, in combinatie met de omstandigheid dat verdachte niet in staat kan worden geacht om zelfstandig verandering te kunnen brengen in deze problematiek, schat de psycholoog in dat de kans op herhaling hoog is. Om de kans op herhaling te minimaliseren, is behandeling geïndiceerd. De behandeling dient te zijn gericht op de ziekte schizofrenie en kan binnen een maatregel ex 37 Sr plaatsvinden of binnen een TBS kader. Sterk acht het laatste kader een te vergaand en ingrijpend kader, omdat er dus ook een minder ingrijpend kader mogelijk is. De deskundige adviseert dan ook dat verdachte op grond van artikel 37 Sr zal worden geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van maximaal 1 jaar.
In het reclasseringsadvies van 29 juni 2017 heeft de reclassering aangegeven dat zij het advies van de deskundigen onderschrijft met betrekking tot de aan verdachte op te leggen maatregel ex artikel 37 Sr.
Ter terechtzitting heeft de raadsman aangegeven dat de door de deskundigen geadviseerde maatregel een passende maatregel voor verdachte is.
Conclusie
Op basis van de Pro-Justitia-rapporten is de rechtbank van oordeel dat, om een nieuwe ontsporing bij verdachte te voorkomen, een strikt kader nodig is, waarin verdachte behandeling en medicatie wordt aangeboden. De rechtbank is, vooral gelet op de inschatting van het recidiverisico door de deskundigen tegen de achtergrond van het bewezenverklaarde, van oordeel dat bij gebrek aan een dergelijk kader daadwerkelijk gevaar bestaat voor de algemene veiligheid van personen.
Alles afwegende acht de rechtbank, in lijn met het advies van de deskundigen, oplegging van de maatregel als bedoeld in artikel 37 Sr voor één jaar geboden. De rechtbank zal, anders dan de raadsman heeft verzocht, geen rekening houden met de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht door de maatregel voor kortere duur op te leggen, reeds nu, blijkens het bepaalde in artikel 37 Sr, de wet daarvoor geen mogelijkheid biedt.

De vordering van de benadeelde partij

[slachtoffer] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.000,00 ter zake immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is vast komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het bewezenverklaarde feit.
Uit het voegingsformulier volgt dat de benadeelde partij aan het bewezenverklaarde feit, op een zeer zichtbare plek op zijn lichaam, te weten op zijn oog, een blijvend litteken zal overhouden en dat hij, vanwege zijn psychische klachten, voornemens is om zich te laten behandelen door een psycholoog. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij voldoende heeft onderbouwd dat hij immateriële schade heeft geleden ten gevolge van het bewezenverklaarde feit. Ter zake van de gevorderde immateriële schade, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, zal de rechtbank dan ook, naar billijkheid, een bedrag van € 1.000,00 toewijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van zijn vordering, aangezien de behandeling van dit deel van vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert, gelet op het verweer dat de raadsman heeft gevoerd met betrekking tot de (eigen) schuld die de aangever mogelijk heeft gehad aan het bewezenverklaarde feit en/of de schuld die de werkgever van aangever hieraan mogelijk heeft gehad.
De rechtbank zal derhalve de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.000,00.
Zij zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, te rekenen vanaf 21 februari 2017, nu vast is komen te staan dat de schade op die dag is ontstaan.

Schadevergoedingsmaatregel

Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 21 februari 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] .
De rechtbank acht het hoogst onwaarschijnlijk dat verdachte, aan wie de maatregel als bedoeld in artikel 37 Sr wordt opgelegd, in staat zal zijn binnen redelijke termijn aan zijn verplichtingen te voldoen. Daarmee zou de normaliter op te leggen vervangende hechtenis, die immers is bedoeld als drukmiddel voor betalingsonwilligen, niet alleen een punitief karakter krijgen, maar ook de behandeling van verdachte kunnen doorkruisen, hetgeen de rechtbank onwenselijk acht. Daarom wordt bepaald dat bij gebreke aan betaling van het aan de Staat te betalen bedrag slechts één dag vervangende hechtenis zal worden toegepast.

De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
24c, 36f, 37, 39, 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

De beslissing

De rechtbank:
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding primair tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding subsidiair tenlastegelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:

poging tot zware mishandeling;

verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging;
legt aan verdachte op de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van
1 (één) jaar;
de vordering van de benadeelde partij
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] gedeeltelijk toe;
veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer] , een bedrag van € 1.000,00, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 21 februari 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in het overige deel van zijn vordering;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.000,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 21 februari 2017 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer] ;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
1 (één) dag;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.C.M. Bouman, voorzitter,
mr. E.M.M. Smilde-Schölvinck, rechter,
mr. B.P. de Boer, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. J.M.Th. Boeter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 augustus 2017.