ECLI:NL:RBDHA:2017:9862

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 juni 2017
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
C/09/529638 / KG ZA 17-402
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsongelijkheid in detentieregimes door pilotprojecten binnen de Penitentiaire Inrichting

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 juni 2017 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een gedetineerde, aangeduid als [eiser], en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door het Ministerie van Veiligheid en Justitie. De eiser, die een gevangenisstraf van achttien jaar ondergaat, heeft zich beklaagd over de rechtsongelijkheid die is ontstaan door de invoering van een pilotproject binnen de Penitentiaire Inrichting (PI) waar hij verblijft. Dit pilotproject, genaamd 'Pilot Zelfredzaamheid', biedt gedetineerden op de afdeling E1 extra vrijheden en privileges, wat volgens de eiser leidt tot ongelijke behandeling van gedetineerden die niet deelnemen aan dit project.

De eiser heeft eerder zijn beklag gedaan bij de beklagcommissie, die zijn klachten ongegrond heeft verklaard. De beroepscommissie heeft deze uitspraak bevestigd. De eiser stelt dat de rechtsgang via de beklag- en beroepscommissie hem onvoldoende rechtsbescherming biedt en vordert dat de Staat wordt veroordeeld om de rechtsongelijkheid te verkleinen. De Staat heeft verweer gevoerd en betoogd dat de eiser niet-ontvankelijk is in zijn vordering, omdat de beklag- en beroepsprocedures voldoende waarborgen bieden.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de beklag- en beroepsprocedures inderdaad als voldoende waarborgen kunnen worden beschouwd. De rechter heeft de vordering van de eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat de rechtsgang via de beklag- en beroepscommissie adequaat is geweest. De eiser is veroordeeld in de proceskosten van de Staat, die zijn begroot op € 1.434,--. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van rechtsbescherming voor gedetineerden en de rol van de rechter in het waarborgen van gelijke behandeling binnen detentieregimes.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/529638 / KG ZA 17-402
Vonnis in kort geding van 7 juni 2017
in de zaak van
[eiser],
thans verblijvende in de Penitentiaire Inrichting [X] , locatie [locatie] , te [plaats] ,
eiser,
advocaten mr. M. Bakhuis te Apeldoorn en mr. B.A.A. Postma te Amersfoort,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE STAAT DER NEDERLANDEN (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A. Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Staat’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 april 2017, met producties;
- de brief van mr. Ten Broeke van 11 mei 2017, met producties;
- de brief van mr. Bakhuis van 12 mei 2017, met producties;
- de op 16 mei 2017 gehouden mondelinge behandeling, waarbij door beide partijen pleitnotities zijn overgelegd.
1.2.
Ter zitting is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
2.1.
[eiser] is bij onherroepelijk arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 2 april 2014 ter zake van moord veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien jaren. [eiser] ondergaat deze gevangenisstraf momenteel in de Penitentiaire Inrichting [X] , locatie [locatie] , te [plaats] (hierna: ‘de [PI X] ’).
2.2.
De [PI X] is in maart 2014 gestart met de zogenaamde ‘Pilot Zelfredzaamheid’ (hierna: ‘de pilot’). Deze pilot behelst – kort gezegd – twee projecten, te weten het project ‘Afdeling E1’ en het project ‘onderhoud gedetineerden’ (klusteam). Het project ‘Afdeling E1’ voorziet in een afdeling binnen de PI die fungeert als een zelfstandige eenheid met als doel het vergroten van de zelfredzaamheid van gedetineerden, het recht doen aan het vakmanschap van medewerkers en het besparen van kosten door minder personele inzet. De gedetineerden binnen afdeling E1 genieten extra vrijheden ten opzichte van de overige gedetineerden, onder meer in de vorm van het bezit van een eigen cel-sleutel, een beperktere insluiting, meer sport- en luchtmomenten en een eigen verantwoordelijkheid voor maaltijden en schoonmaak. Via het project ‘onderhoud gedetineerden’ (klusteam) worden in opdracht van de technische dienst door gedetineerden als onderdeel van hun dagprogramma onderhoudswerkzaamheden binnen de [PI X] uitgevoerd waarvoor voorheen externe bedrijven werden ingehuurd.
2.3.
[eiser] neemt geen deel aan het project ‘Afdeling E1’. Bij klaagschrift van 6 april 2016 heeft [eiser] zich bij de beklagcommissie uit de Commissie van Toezicht bij de [PI X] (hierna: ‘de beklagcommissie’) beklaagd over – kort gezegd – de rechtsongelijkheid, die als gevolg van de pilot binnen de [PI X] is ontstaan, en de ongeschiktheid van de ruimte waarin arbeidsongeschikte gedetineerden als hijzelf tijdens arbeidsuren moeten verblijven (hierna: ‘de AO-ruimte’).
2.3.1.
De voorzitter van de beklagcommissie heeft bij uitspraak van 18 juli 2016 de klacht van [eiser] op beide onderdelen ongegrond verklaard. Daarbij heeft de voorzitter overwogen dat ervan uit moet worden gegaan dat de AO-ruimte voldoet aan de ter zake door de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) gestelde voorwaarden. Ten aanzien van het project ‘Afdeling E1’ heeft de voorzitter overwogen dat weliswaar sprake is van ongelijke behandeling maar dat het verschil in behandeling te rechtvaardigen valt, nu sprake is van een pilot en dus van een proefperiode en deze periode nog niet dusdanig lang duurt dat sprake is van rechtsongelijkheid. Daarbij heeft de voorzitter in aanmerking genomen dat a) tijdens de vergadering van de Commissie van Toezicht van 11 juli 2016 duidelijk is geworden dat binnen een jaar zal worden besloten of het pilotregime al dan niet (breder) in de [PI X] zal worden ingevoerd en b) [eiser] in de gelegenheid is gesteld om zelf naar ‘Afdeling E1’ te gaan maar hij te kennen heeft gegeven niet aan de daarvoor gestelde eisen te willen voldoen.
2.3.2.
De beroepscommissie van de RSJ (hierna: ‘de beroepscommissie’) heeft bij uitspraak van 17 oktober 2016 het door [eiser] tegen de uitspraak van de beklagcommissie van 18 juli 2016 ingestelde beroep ongegrond verklaard en deze uitspraak bevestigd. Daarbij heeft de beroepscommissie overwogen dat van de noodzaak tot het door [eiser] geven van een mondelinge toelichting op het beroep niet is gebleken en dat hetgeen in beroep is aangevoerd – mede in aanmerking genomen hetgeen de beroepscommissie in een vergelijkbare zaak van [eiser] heeft geoordeeld (RSJ 27 september 2016, 16/2844/GA en 16/2826/GA) – niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van de voorzitter van de beklagcommissie.
2.3.3.
Bedoelde vergelijkbare zaak betreft de beroepsprocedure tegen de uitspraak van de beklagcommissie van 4 augustus 2016, in welke uitspraak is geoordeeld dat het verblijf van structureel arbeidsongeschikte gedetineerden in de AO-ruimte en het hen daar aanbieden van de mogelijkheid tot lezen, praten dan wel het spelen van spelletjes niet worden aangemerkt als het aanbieden van een reëel vervangend programma ter vervanging van arbeid. De beklagcommissie heeft de directeur van de [PI X] opgedragen structureel arbeidsongeschikte gedetineerden een alternatief programma te bieden tijdens arbeidsuren. De klacht van [eiser] dat de AO-ruimte niet voldoet, is door de beklagcommissie ongegrond verklaard. Zowel de directeur van de [PI X] als [eiser] heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld. De beroepscommissie heeft in de uitspraak van 27 september 2016 – kort gezegd – overwogen dat aan [eiser] een afdoende vervangend programma is aangeboden en dat niet is gebleken dat [eiser] ongeschikt is voor deelname aan dit programma. Nu [eiser] ervoor heeft gekozen om niet aan dit programma deel te nemen heeft naar het oordeel van de beroepscommissie de directeur in redelijkheid kunnen beslissen om [eiser] tijdens de duur van de activiteit in te sluiten. De uitspraak van de beklagcommissie is in zoverre door de beroepscommissie vernietigd en het beklag van [eiser] ter zake is alsnog ongegrond verklaard (en het beroep van de directeur gegrond). Het beroep van [eiser] tegen het oordeel van de beklagcommissie ten aanzien van de geschiktheid van de AO-ruimte is door de beroepscommissie ongegrond verklaard.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad – zakelijk weergegeven – de Staat te veroordelen de rechtsongelijkheid, die in de [PI X] als gevolg van de pilot onder lang- en levenslanggestraften is ontstaan, substantieel te verkleinen, in die zin dat het detentieregime dat op hem van toepassing is zoveel mogelijk in overeenstemming wordt gebracht met het regime zoals dat thans in de pilot geldt, zulks met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
3.2.
Daartoe voert [eiser] – samengevat – aan dat het ruim drie jaar voortduren van de pilot, meer in het bijzonder het project ‘Afdeling E1’ met bijbehorende privileges voor deelnemende gedetineerden, binnen de [PI X] zorgt voor rechtsongelijkheid tussen gedetineerden die aan dit project deelnemen en gedetineerden die dat niet doen. Ook thans is volgens [eiser] nog niet schriftelijk vastgelegd aan welke voorwaarden een gedetineerde moet voldoen om in aanmerking te kunnen komen voor deelname aan de pilot, hetgeen strijdig is met het rechtszekerheidsbeginsel. Volgens [eiser] handelt de Staat onrechtmatig door het op voormelde wijze laten voortduren van bedoelde rechtsongelijkheid binnen de [PI X] , terwijl volgens hem eveneens sprake is van strijd met artikel 3 EVRM en artikel 30 van de Europese Gevangenisregels. [eiser] stelt deze rechtsongelijkheid tevergeefs aan de orde te hebben gesteld bij zowel de beklag- als de beroepscommissie. Het oordeel van deze instanties dienaangaande is naar de mening van [eiser] vanwege de duur van de pilot niet meer te rechtvaardigen. Daarbij wijst [eiser] erop dat de beroepscommissie in de uitspraak van 17 oktober 2016 verwijst naar de uitspraak van 27 september 2016 waarin slechts gemotiveerd is geoordeeld over de geschiktheid van de AO-ruimte en niet over het project ‘Afdeling E1’, zodat in feite de uitspraak van de beklagcommissie van 17 oktober 2016 voor wat betreft het project ‘Afdeling E1’ niet is gemotiveerd. Daarmee staat volgens [eiser] vast dat de (doorlopen) rechtsgang bij de beklag- en beroepscommissie hem onvoldoende rechtsbescherming biedt, reden waarom de rechtsgang naar de burgerlijke rechter, in dit geval de voorzieningenrechter, openstaat.
3.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
Nu [eiser] aan zijn vordering onrechtmatig handelen van de Staat ten grondslag legt, is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – tot kennisneming van die vordering in beginsel gegeven. De burgerlijke rechter dient zich echter niettemin van een oordeel over die vordering te onthouden als de wet ter zake een bijzondere, met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstelt.
4.2.
De Staat heeft primair betoogd dat [eiser] in zijn vordering niet kan worden ontvangen, omdat daarvoor de met voldoende waarborgen omklede rechtsgangen van beklag en beroep bij respectievelijk de beklag- en de beroepscommissie openstaan. [eiser] heeft dit op zijn beurt weersproken met de stelling dat deze rechtsgangen hem onvoldoende rechtsbescherming bieden dan wel hebben geboden.
4.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak de hiervoor bedoelde procedures van beklag en beroep in beginsel hebben te gelden als met voldoende waarborgen omklede rechtsgangen. Anders dan [eiser] betoogt, bestaat geen grond voor het oordeel dat de door hem doorlopen procedures van beklag en beroep onvoldoende rechtsbescherming hebben geboden en dat om die reden de burgerlijke rechter bevoegd is om over de rechtmatigheid van de pilot te oordelen. Zoals de Staat terecht heeft opgemerkt, heeft de beklagcommissie inhoudelijk geoordeeld over zowel de door [eiser] geformuleerde klachten over het project ‘Afdeling E1’ als over de klachten over de AO-ruimte. Ten aanzien van de AO-ruimte heeft de beklagcommissie – kort gezegd – geoordeeld dat deze voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Ten aanzien van de pilot ‘Afdeling E1’ heeft de beklagcommissie geoordeeld dat deze weliswaar leidt tot een ongelijke behandeling van gedetineerden, maar dat deze ongelijke behandeling wordt gerechtvaardigd doordat sprake is van een pilot, die nog niet dusdanig lang duurt dat sprake is van rechtsongelijkheid. Daarbij heeft de beklagcommissie laten meewegen dat haar is gebleken dat binnen een jaar beslist zal worden over een (bredere) doorvoering van het pilotregime binnen de [PI X] . De beroepscommissie heeft vervolgens geoordeeld dat hetgeen in beroep is aangevoerd niet tot een andere beslissing kan leiden. Daarmee heeft de beroepscommissie aldus inhoudelijk geoordeeld over alle door [eiser] aangevoerde beroepsgronden. In zoverre faalt reeds het ter zitting van de zijde van [eiser] gevoerde betoog dat in de beklag- en beroepsprocedure niet over het detentieregime kan worden geklaagd. Wat betreft het project ‘Afdeling E1’ heeft de beroepscommissie zich (kennelijk) volledig geschaard achter het oordeel van de beklagcommissie, hetgeen haar vrijstond. Wat betreft de AO-ruimte heeft de beroepscommissie aansluiting gezocht bij haar oordeel in een vergelijkbare door [eiser] aangespannen procedure, hetgeen haar eveneens was toegestaan. Aldus bestaat – anders dan [eiser] betoogt – geen grond voor de conclusie dat de uitspraak van de beroepscommissie van 17 oktober 2016 een deugdelijke motivering ontbeert. Voor zover [eiser] betoogt dat van onvoldoende rechtsbescherming sprake is omdat hij niet door de beroepscommissie is gehoord, faalt dit betoog reeds vanwege het feit dat volgens vaste rechtspraak en het bepaalde in artikel 69, derde lid, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) het – ondanks een uitdrukkelijk verzoek daartoe – niet-horen van een klager niet heeft te gelden als een schending van het beginsel van hoor en wederhoor. Zoals de Staat ten verwere eveneens met juistheid heeft gesteld, lag het bij die stand van zaken op de weg van [eiser] om gemotiveerd aan de beroepscommissie kenbaar te maken waarom hij desalniettemin een mondelinge behandeling wenste. Zoals uit de uitspraak van 17 oktober 2016 volgt, heeft [eiser] zulks echter niet gedaan.
4.4.
Nu aldus blijkens het voorgaande de (door [eiser] doorlopen) beklag- en beroepsprocedure bij respectievelijk de beklagcommissie en de beroepscommissie als met voldoende waarborgen omklede rechtsgangen moeten worden beschouwd, is voor een inhoudelijke beoordeling van de vordering van [eiser] in dit kort geding geen plaats en dient [eiser] in die vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.5.
[eiser] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verklaart [eiser] niet-ontvankelijk in zijn vordering;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.434,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 618,-- aan griffierecht;
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2017.
mw