ECLI:NL:RBDHA:2017:9848

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2017
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
4672467 RL EXPL 15-37360
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot bewijs van terugbetaling van een geldlening door de kantonrechter

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een man en een vrouw, die ex-echtgenoten zijn. De man vorderde bewijs van de terugbetaling van een geldlening aan zijn vader, maar de kantonrechter oordeelde dat de man hierin niet is geslaagd. De procedure begon met een tussenvonnis op 11 mei 2016, waarin werd vastgesteld dat er een geldlening bestond waarvoor beide partijen draagplichtig waren. De man had de gelegenheid gekregen om bewijs te leveren van zijn stelling dat hij de lening volledig had terugbetaald. Tijdens de getuigenverhoren, die plaatsvonden op verschillende data, werden zowel de vader als de broer van de man als getuigen gehoord, evenals de man en de vrouw zelf in contra-enquête.

De kantonrechter concludeerde dat de verklaringen van de man en zijn vader ongeloofwaardig waren. De vader had geweigerd om bepaalde vragen te beantwoorden en de man had tijdens zijn verhoor agressief gereageerd. De kantonrechter hechtte weinig waarde aan de verklaringen van de getuigen, omdat zij familieleden van de man waren en mogelijk belang hadden bij de uitkomst van de procedure. Bovendien bleek uit de verklaringen van de vrouw dat zij nooit op de hoogte was geweest van de lening of de terugbetalingen. Uiteindelijk oordeelde de kantonrechter dat de man niet het bewijs had geleverd dat hij de lening had terugbetaald, en wees de vordering af. De man werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die op € 1.125,- werden vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
Rolnr.: 4672467 RL EXPL 15-37360
30 augustus 2017
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[de man] ,wonende te [woonplaats] ,
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
gemachtigde: gerechtsdeurwaarder H.A.M. Over de Vest,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
gemachtigde: mr. M. Spek.
Partijen worden verder aangeduid als “de man” en “de vrouw”.

1.Procedure

In conventie:

1.1
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
  • het tussenvonnis van 11 mei 2016;
  • de akte van de zijde van de man van 6 juli 2016;
  • de processen-verbaal van getuigenverhoor op 5 oktober 2016, 27 maart 2017, 26 juli 2017 en 14 augustus 2017.

2.De verdere beoordeling

In conventie:

2.1
In het tussenvonnis van 11 mei 2016 is vastgesteld dat tussen partijen geldt dat er sprake is van een geldlening bij de vader van de man, waarvoor ieder der partijen voor de helft draagplichtig is. De man heeft in genoemd tussenvonnis de gelegenheid gekregen om bewijs te leveren van zijn stelling dat hij de gehele lening aan zijn vader heeft terugbetaald. De man heeft als getuigen doen horen: zijn vader [de vader] (hierna: de vader) en zijn broer [de broer] (hierna: de broer). Op verzoek van de vrouw zijn de man en de vrouw zelf als getuigen in contra-enquête gehoord.
2.2
De kantonrechter is van oordeel dat de man er niet in is geslaagd te bewijzen dat hij de gehele lening aan zijn vader heeft terugbetaald en overweegt daartoe het volgende.
2.2.1
Allereerst is van belang dat de kwitanties, die de man heeft overgelegd en waarvan hij stelt dat zijn vader die heeft ondertekend, ten aanzien van de vrouw geen dwingend bewijs opleveren.
2.2.2
Vervolgens is van belang dat niet valt uit te sluiten dat de broer en de vader, beiden directe familieleden van de man, belang kunnen hebben bij de uitkomst van deze procedure die gericht is tegen de ex-echtgenote van de man. Daarom hecht de kantonrechter beperkte waarde aan de verklaring van de broer, die - kort samengevat - inhoudt dat hij heeft gezien dat de man deelbetalingen aan de vader heeft gedaan en dat de vader daarop kwitanties heeft uitgeschreven.
2.2.3
De verklaring van de vader acht de kantonrechter om de volgende redenen ongeloofwaardig. De vader is voor de eerste keer op 5 oktober 2016 als getuige gehoord. Tijdens dat getuigenverhoor heeft de heer Over de Vest bezwaar gemaakt tegen een vraag van mr. Spek aan de vader, die de kantonrechter wel heeft toegelaten, en heeft vervolgens de kantonrechter om die reden gewraakt. Het wrakingsverzoek is afgewezen bij beslissing van 31 oktober 2016 (zaak-/rekestnummer 519727 KG RK 16/1766). Op 26 juli 2017 is de vader opnieuw als getuige gehoord. Bij het begin van dat getuigenverhoor heeft de heer Over de Vest al aangekondigd dat de vader niet alle vragen zou beantwoorden. De vader heeft vervolgens daadwerkelijk geweigerd om bepaalde vragen te beantwoorden. De vader heeft wel in algemene termen verklaard dat de man de lening aan de vader heeft terugbetaald. Uit de weigering van de vader om bepaalde vragen te beantwoorden, maakt de kantonrechter op de voet van het bepaalde in artikel 179 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) echter de gevolgtrekking dat de vader niet naar waarheid heeft verklaard over de terugbetaling van de geldlening. Bovendien heeft de vader tijdens het getuigenverhoor geprobeerd om hulp te krijgen van de man bij het beantwoorden van de vraag van mr. Spek waar de terugbetalingen van de man aan de vader hebben plaatsgevonden, wat de kantonrechter niet heeft toegestaan. Daarop volgde een woede-uitbarsting van de man gericht tegen de kantonrechter.
2.2.4
Ook de verklaring van de man zelf acht de kantonrechter ongeloofwaardig. De man heeft eveneens in algemene termen verklaard dat hij de lening aan de vader heeft terugbetaald. De man heeft desgevraagd echter geen verklaring kunnen geven voor het feit dat de eerste kwitantie, die gedateerd is op 17 januari 2013, in de echtscheidingsprocedure ongenoemd is gebleven terwijl blijkens de aantekeningen van de op 26 maart 2013 gehouden mondelinge behandeling in die procedure uitvoerig is gedebatteerd over de vraag of de geldlening überhaupt is aangegaan. Blijkens deze kwitantie zou de man een bedrag van € 2.500,- aan de vader hebben terugbetaald op 17 januari 2013 en de kantonrechter acht het onwaarschijnlijk dat de man dit niet zou hebben verteld aan de echtscheidingsrechter. De man heeft tijdens zijn getuigenverhoor ontwijkende antwoorden gegeven op vragen naar zijn inkomen in de periode waarin hij de lening stelt te hebben terugbetaald. Aangezien de man stelt dat hij tussen 17 januari 2013 en 23 juli 2015 een bedrag van maar liefst € 16.500,- aan zijn vader heeft terugbetaald, had van hem verwacht mogen worden dat hij concreet had verklaard over de manier waarop hij er in is geslaagd in deze periode een zo hoog bedrag bij elkaar te sparen. Mr. Spek heeft de man er vervolgens mee geconfronteerd dat hij stelt tegenwoordig werkzaam te zijn als sportcoach terwijl deurwaarder Flanderijn heeft vastgesteld dat op naam van de man geen inkomstenbron geregistreerd is. Op dat moment heeft de man zijn zelfbeheersing verloren en is hij agressief gaan razen en tieren tegen de kantonrechter. De man wenste geen antwoord meer te geven op de vragen die hem gesteld werden. Uit de weigering van de man om nog vragen te beantwoorden, maakt de kantonrechter eveneens op de voet van het bepaalde in artikel 179 Rv de gevolgtrekking dat de man niet naar waarheid heeft verklaard over de terugbetaling van de geldlening.
2.2.5
Ten slotte heeft de vrouw verklaard dat zij vóór de echtscheidingsprocedure nooit heeft gehoord dat de man een lening bij zijn vader zou hebben gesloten en dat zij er nooit iets van heeft gemerkt dat de man de lening aan zijn vader zou hebben terugbetaald.
2.3
Al met al concludeert de kantonrechter dat de man niet het bewijs heeft geleverd dat hij de gehele lening aan zijn vader heeft terugbetaald. De vordering van de man zal daarom worden afgewezen.
2.4
De man zal als in de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. De kantonrechter ziet, ondanks het feit dat partijen ex-echtgenoten zijn, geen aanleiding voor compensatie van de kosten omdat aangenomen moet worden dat de man de vordering tegen beter weten in tegen de vrouw heeft ingesteld.
In reconventie:
2.5
Over de vordering in reconventie is bij tussenvonnis van 11 mei 2016 reeds een eindbeslissing genomen.

3.Beslissing

De kantonrechter:
In conventie:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt de man in de kosten van de procedure, tot op deze uitspraak aan de zijde van de vrouw vastgesteld op € 1.125,- als het aan de gemachtigde van de vrouw toekomende salaris.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. F.J. Verbeek en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 augustus 2017.