In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 30 augustus 2017 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen een man en een vrouw, die ex-echtgenoten zijn. De man vorderde bewijs van de terugbetaling van een geldlening aan zijn vader, maar de kantonrechter oordeelde dat de man hierin niet is geslaagd. De procedure begon met een tussenvonnis op 11 mei 2016, waarin werd vastgesteld dat er een geldlening bestond waarvoor beide partijen draagplichtig waren. De man had de gelegenheid gekregen om bewijs te leveren van zijn stelling dat hij de lening volledig had terugbetaald. Tijdens de getuigenverhoren, die plaatsvonden op verschillende data, werden zowel de vader als de broer van de man als getuigen gehoord, evenals de man en de vrouw zelf in contra-enquête.
De kantonrechter concludeerde dat de verklaringen van de man en zijn vader ongeloofwaardig waren. De vader had geweigerd om bepaalde vragen te beantwoorden en de man had tijdens zijn verhoor agressief gereageerd. De kantonrechter hechtte weinig waarde aan de verklaringen van de getuigen, omdat zij familieleden van de man waren en mogelijk belang hadden bij de uitkomst van de procedure. Bovendien bleek uit de verklaringen van de vrouw dat zij nooit op de hoogte was geweest van de lening of de terugbetalingen. Uiteindelijk oordeelde de kantonrechter dat de man niet het bewijs had geleverd dat hij de lening had terugbetaald, en wees de vordering af. De man werd veroordeeld in de kosten van de procedure, die op € 1.125,- werden vastgesteld.