ECLI:NL:RBDHA:2017:9818

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2017
Publicatiedatum
30 augustus 2017
Zaaknummer
09-827111-16
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met een steakmes door ex-vriendin

Op 30 augustus 2017 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag op haar ex-vriend. De zaak vond zijn oorsprong in een incident op 23 februari 2016, waarbij de verdachte met een steakmes het slachtoffer in de bovenarm en het bovenlichaam stak. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van opzet op de dood van het slachtoffer, aangezien de verdachte met een scherp mes een krachtige steekbeweging maakte in de richting van het bovenlichaam van het slachtoffer. De rechtbank achtte de poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 42 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en bijzondere voorwaarden. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de impact op het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar geestelijke gezondheid en verslavingsproblematiek. De rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan het slachtoffer, die gedeeltelijk werd toegewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/827111-16
Datum uitspraak: 30 augustus 2017
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] 1983 [geboorteplaats],
[adres 1].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 17 februari 2017 (pro forma), 15 juni 2017 (aangehouden) en 16 augustus 2017 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. D.J. de Jong en van hetgeen door de raadsman van verdachte mr. L.E. Buiting, advocaat te Den Haag, en door verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 23 februari 2016 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een (fileer/steak)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans één maal heeft gestoken in het lichaam van de zich in haar, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 23 februari 2016 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen met een (fileer/steak)mes in/door de bovenarm en/of in de borstkas van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3. Bewijsoverwegingen
3.1
Inleiding [1]
De volgende feiten kunnen op grond van de gebruikte bewijsmiddelen als vaststaand worden aangemerkt. Deze feiten hebben ter terechtzitting niet ter discussie gestaan en kunnen zonder nadere motivering dienen als vertrekpunt voor de beoordeling van de bewijsvraag.
Op 23 februari 2016 heeft verdachte [slachtoffer] (hierna: aangever) op de [adres 2] te Alphen aan den Rijn met een mes gestoken. Aangever heeft hierdoor drie steekwonden, te weten een in- en uitsteek wond in zijn linker bovenarm en een wond in zijn linkerzij opgelopen. [2]
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld in hoeverre bij verdachte sprake is geweest van opzet op de dood, dan wel zwaar lichamelijk letsel van aangever, al dan niet in voorwaardelijke zin. In het verlengde daarvan dient beoordeeld te worden of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag (primair) of een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel (subsidiair).
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het primair ten laste gelegde, gelet op het ontbreken van opzet op de dood en het feit dat een messteek in een bovenarm niet de aanmerkelijke kans oplevert op dodelijk letsel. De raadsman heeft zich met betrekking tot de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging
Ter plaatse zagen verbalisanten dat aangever voor het flatgebouw aan de [adres 2] te Alphen aan de Rijn op de grond zat met zijn rug tegen gele ondergrondse containers aan. Voor aangever lag een behoorlijke plas bloed en om zijn linker bovenarm was een bebloede doek gewikkeld. Aangever verklaarde tegenover verbalisanten dat hij door verdachte met een mes in zijn arm was gestoken. Op ongeveer 3 meter afstand van aangever lag een steakmes. Achter de eerder genoemde ondergrondse containers lag een tweede mes.
Verbalisant zag dat aan één zijde van het lemmet van dit mes rode vegen, vermoedelijk bloed, zichtbaar waren. Het heft had een lengte van 10 centimeter en het lemmet was 12 centimeter lang en 1,5 centimeter breed. [3] Het mes had een zwart heft en was in totaal dus 22 centimeter. [4]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij met twee messen naar aangever is gegaan om de banden van zijn auto lek te steken. Zij kwam daar aangever tegen en er ontstond een ruzie waarbij zij aangever een schop heeft gegeven. Aangever heeft haar niet aangeraakt. Vervolgens heeft zij een mes uit de binnenzak van haar jas gepakt en is het andere mes uit haar jas gevallen. Zij had het mes vast in haar rechtervuist waarbij het snijgedeelte uit de kant van haar duim kwam. Het was een mes om vlees mee te snijden; het was lang en dun. Zij bewoog het mes naar voren om aangever te steken, maar kan zich niet herinneren of dit een zijwaartse of voorwaartse beweging was. Het gebeurde gewoon en ging erg snel. Verdachte was boos. Zij kon goed mikken en heeft op aangevers arm gemikt. [5] Verder heeft zij verklaard dat het een steakmes, een keukenmes, met een zwart handvat van ongeveer 20 centimeter was. [6]
Aangever heeft ter terechtzitting als benadeelde partij verklaard dat aangeefster met een zijwaartse zwaaiende beweging in zijn arm stak. Hij werd één keer gestoken, waarna aangeefster het mes terug trok. Het mes ging door zijn bovenarm heen en kwam vervolgens in de linker zijkant van zijn bovenlichaam terecht. [7]
Uit de letselverklaring volgt dat bij aangever een verwonding aan de binnenkant van zijn linker bovenarm, scherpbegrensd, ovaalvorming van 0,5 centimeter bij 1 centimeter en rood van kleur is waargenomen. Aan de buitenkant van zijn linker bovenarm is een verwonding scherpbegrensd, ovaalvorm van 0,5 centimeter bij 1 centimeter en rood van kleur waargenomen. Op zijn linkerflank aan de rugzijde is een scherpbegrensde, ovaalvormige verwonding van 0,5 centimeter bij 1 centimeter en rood van kleur waargenomen. De verwondingen zijn gespoeld, gedesinfecteerd en gehecht. [8]
De rechtbank leidt uit de eerder weergegeven feiten en omstandigheden af dat verdachte in eerste instantie met twee messen naar aangever is gegaan met de intentie om de banden van zijn auto lek te steken. Eenmaal ter plaatse kregen aangever en zij ruzie, waarna zij met het mes in haar rechterhand een zijwaartse steekbeweging heeft gemaakt in de richting van het bovenlichaam van aangever. Daarbij heeft zij eenmaal met kracht door de linker bovenarm en in de linkerflank van verdachte gestoken. De rechtbank is van oordeel dat het hanteren van een steakmes met een lemmet van 12 centimeter, met een slaande/stekende beweging in de richting van het bovenlichaam van aangever, waarbij het mes tot aan het heft door lagen jas en vlees in het lichaam van aangever is gestoken, naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht is op het van het leven beroven van aangever dat het niet anders kan dan dat zij opzet op het overlijden van aangever heeft gehad. Dit is mogelijk slechts voorkomen door de niet aan verdachte te danken omstandigheid dat aangever zijn arm tussen het mes en zijn borstkas had op het moment van toeslaan. Het is immers algemeen bekend, dus ook bij verdachte, dat zich in de borstkas kwetsbare organen bevinden, zoals het hart en de longen, die, als zij worden geraakt door een mes, de dood tot gevolg kunnen hebben. De rechtbank acht daarom de primair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten aanzien van verdachte bewezen dat:
zij op 23 februari 2016 te Alphen aan den Rijn ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk een persoon [slachtoffer] van het leven te beroven, opzettelijk met een steakmes heeft gestoken in het lichaam van de zich in haar, verdachte's, nabijheid bevindende [slachtoffer], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het primair bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
poging tot doodslag

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en onder de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering in het rapport van 24 april 2017 voorgesteld.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de verminderde door de deskundige geadviseerde toerekeningsvatbaarheid van verdachte, de omstandigheden waaronder het feit gepleegd is en verdachtes persoonlijke omstandigheden.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
De ernst van het feit
Verdachte heeft haar ex-vriend op straat met een mes gestoken. Hierbij heeft het slachtoffer verwondingen opgelopen waarmee hij met een ambulance naar het ziekenhuis is gebracht. Er mag van geluk worden gesproken dat het slachtoffer vermoedelijk geen blijvend letsel over zal houden aan het geweld dat op hem is uitgeoefend. Het had immers veel erger kunnen aflopen. Verdachte heeft een ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat gebeurtenissen als hiervoor omschreven grote emotionele impact hebben op slachtoffers en dat zij hier nog lang last van kunnen hebben. Dat dit hier ook het geval is, blijkt wel uit de schriftelijke slachtofferverklaring. Daarnaast versterken zulke feiten gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij. In dit geval zijn meerdere mensen geconfronteerd met het geweld. Ter zitting heeft verdachte er geen blijk van gegeven daadwerkelijk de gevolgen van haar handelen in te zien en evenmin heeft zij oprechte spijt betuigd. De rechtbank acht dit alles zeer zorgelijk.
Documentatie
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte van 30 januari 2017, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder veroordeeld is.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft, naast de ernst van het feit, rekening gehouden met de persoon van verdachte, zoals daarvan blijkt uit het dossier, de aangaande haar persoon opgemaakte rapportages en hetgeen tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een Pro Justitia-rapportage d.d. 27 mei 2016 en een aanvulling op het psychologisch onderzoek d.d. 21 juni 2016, beide opgemaakt door I.I. Schultze, psycholoog.
Uit het rapport en de aanvulling van de psycholoog komt naar voren dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van afhankelijkheid van speed in kortdurende volledige remissie, een partner-relatieprobleem en van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van trekken van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Onduidelijk is of volledig wordt voldaan aan de criteria voor het stellen van de diagnose van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast wordt de diagnose van alcoholafhankelijkheid en van stemmingsstoornis of aanpassingsstoornis uitgesteld. Verder zijn er aanwijzingen voor een (zich ontwikkelende) afhankelijkheid van alcohol. Verdachte nuttigde twee flessen wijn per dag, maar zou dit inmiddels hebben gereduceerd tot (minimaal) twee glazen wijn per dag. Bij verdachte is waarschijnlijk op basis van de borderline persoonlijkheidsstoornis sprake van een gebrekkige agressie- en impulsregulatie en zij heeft te kampen met een hoge mate van chronische boosheid die zij, zeker bij oplopende druk door relationele en andere spanningen, zoals financiële druk en het doormaken van een levensbedreigende ziekte (borstkanker), onvoldoende kan reguleren.
Daarnaast zijn er aanwijzingen voor stemmingsproblemen met daarbij depressieve klachten en tevens, in iets mindere mate angst- en agorafobische klachten.
Met de geschetste problematiek is te voorzien dat behoefte is aan een langer durende behandeling om de bij haar geconstateerde problematiek op een adequate manier te behandelen en daarmee recidive zoveel mogelijk te voorkomen. Ambulante behandeling bij een forensisch psychiatrische polikliniek lijkt aangewezen te zijn en dient gericht te zijn op de persoonlijkheidsproblematiek met daarbij de hoge mate van chronische boosheid, de kwetsbaarheid en de gebrekkige agressie- en impulsregulatie, resulterend in relationeel geweld. Er dient aandacht te zijn voor middelenafhankelijkheid en extra steun, structuur en deelname aan en het effect van de behandeling en begeleiding te monitoren in een verplicht reclasseringscontact. Geadviseerd wordt om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank volgt de conclusie van de deskundige en legt die ten grondslag aan haar oordeel. Verdachte wordt daarom verminderd toerekeningsvatbaar geacht.
Voorts heeft de rechtbank kennisgenomen van de inhoud van het reclasseringsadvies d.d.
24 april 2017 betreffende verdachte, opgemaakt en getekend door R. Jespers, reclasseringswerker. Daaruit volgt dat relatieproblematiek, chronische hoge mate van boosheid die verder is toegenomen door langdurig overmatig drugsgebruik, problemen met de agressieregulatie en impulscontrole en geconstateerde borderline persoonlijkheidskenmerken in de onderlinge samenhang hebben geleid tot het onderhavige delict. Het alcoholgebruik van verdachte die dag heeft daarnaast waarschijnlijk ook nog verder ontremmend gewerkt op de toch al gebrekkige agressieregulatie en impulscontrole. Het drugsgebruik van verdachte is (grotendeels) in remissie, maar daarvoor in de plaats heeft verdachte een forse alcoholverslaving ontwikkeld. Mede vanwege de verslavingsproblematiek zijn er ook op andere leefgebieden, waaronder huisvesting, financiën en werk, forse problemen.
Straf
Bij de bepaling van de zwaarte van de straf houdt de rechtbank rekening met de eis van de officier van justitie en hetgeen in soortgelijke zaken wordt opgelegd. De rechtbank houdt rekening met het feit dat het in casu een poging betreft. Gelet op de ernst van het feit acht de rechtbank slechts een gevangenisstraf van geruime duur passend en geboden. De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van voorwaardelijk opzet. De rechtbank zal, gelet op het feit dat de rechtbank uitgaat van vol opzet in plaats van voorwaardelijk opzet, een hogere straf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank zal een groot gedeelte daarvan voorwaardelijk opleggen, zowel om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen, als om behandeling en begeleiding in het kader van de op te leggen bijzondere voorwaarden mogelijk te maken.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat – indien verdachte in een crisissituatie belandt, hetgeen ter beoordeling is aan de zorginstelling waar verdachte de ambulante behandeling ondergaat in samenspraak met de reclassering – zij verplicht is zich eenmaal klinisch te laten opnemen voor de duur van maximaal zeven weken. Deze opname ziet op de bestrijding van de crisis, waarbij de behandeling in dat verband tevens kan zien op detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek.
Voorts zal de rechtbank de opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis bevelen, nu ter terechtzitting genoegzaam is gebleken dat verdachte de aan die schorsing verbonden bijzondere voorwaarden meerdere malen heeft overtreden.

7.De vordering van de benadeelde partij / De schadevergoedingsmaatregel

[slachtoffer] heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 1.482,11 te vermeerderen met de wettelijke rente.
7.1
De conclusie van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van [slachtoffer] tot een bedrag van € 1.358,27 met de wettelijke rente. De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht de vordering niet-ontvankelijk te verklaren, nu – kort gezegd –
een onderbouwing van zowel het materiële als het immateriële gedeelte ontbreekt.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van
€ 250,- als vergoeding ter zake van materiële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het primair bewezenverklaarde feit.
De rechtbank acht de vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van
€ 1.000,- als vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar, nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het primair bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal dan ook de vordering toewijzen tot een bedrag van € 1.250,-.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 23 februari 2016 is ontstaan.
De rechtbank zal de vordering voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Het voorgaande brengt mee, dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.250,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 februari 2016 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
poging tot doodslag
verklaart het bewezen verklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
42 (tweeënveertig) MAANDEN;
bepaalt dat de tijd door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de haar opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf, groot
18 MAANDEN, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat veroordeelde:
- zich voor het einde van de hierbij op twee jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ter vaststelling van haar identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
- zich na invrijheidstelling binnen drie dagen meldt bij de GGZ Reclassering Limburg en zich blijft melden op door de reclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zolang deze de reclassering dat noodzakelijk acht;
- zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van FPP de Horst of soortgelijke ambulante zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, op de tijden en plaatsen als door of namens die zorginstelling/behandelaar aan te geven, teneinde zich te laten behandelen voor middelen- en agressieproblematiek;
- voor zover – ter beoordeling van voormelde zorginstelling in overleg met de reclassering – zich een crisis bij veroordeelde voordoet, zich eenmalig laat opnemen ter bestrijding van die crisis, waarbij de behandeling tevens kan bestaan uit detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, voor de duur van maximaal zeven weken of zoveel korter als de zorginstelling in overleg met de reclassering noodzakelijk acht;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland GGZ Reclassering Limburg tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
beveelt de opheffing van de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], een bedrag van € 1.250,-, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 23 februari 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening;
verklaart de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat hij dit deel van de vordering de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 1.250,-ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
22 dagen;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. Chr.A.J.F.M. Hensen, voorzitter,
mr. N.F.H. van Eijk, rechter,
mr. E.M.A. Vinken, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Koolen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 30 augustus 2017.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2016053922, van de politie eenheid Den Haag, district Alphen aan den Rijn-Gouda, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 84).
2.Proces-verbaal van aangifte [slachtoffer], p. 28-36.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 44-46
4.Proces-verbaal van kennisgeving van inbeslagneming, p. 83.
5.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 16 augustus 2017.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 22.
7.Verklaring van benadeelde partij [slachtoffer] ter terechtzitting van 16 augustus 2017.
8.Een geschrift, te weten een letselverklaring van een forensisch arts d.d. 13 april 2016, p. 66.