ECLI:NL:RBDHA:2017:9811

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2017
Publicatiedatum
29 augustus 2017
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1385
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de 18-maandenregeling en peildatum bij overbezetting in het ambtenarenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, werkzaam bij de Politieacademie, en de korpschef van politie. Eiseres had verzocht om in aanmerking te komen voor de 18-maandenregeling, die bedoeld is om overbezetting te verminderen vóór de reorganisatiedatum. Het primaire besluit van de korpschef om dit verzoek af te wijzen, werd door eiseres bestreden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de korpschef een peildatum van 1 april 2016 heeft gehanteerd om te bepalen of er sprake was van overbezetting. Eiseres betwistte deze peildatum en stelde dat zij feitelijk de werkzaamheden van coördinator productbeheer had uitgevoerd, terwijl zij op papier de functie van [functie 1] bekleedde. De rechtbank oordeelde dat de korpschef in redelijkheid de peildatum had mogen hanteren en dat de aanvragen op gelijke wijze behandeld moesten worden. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, omdat er op de peildatum sprake was van overbezetting, ongeacht de functie waarin eiseres geplaatst zou worden. De rechtbank concludeerde dat de keuze van de korpschef om de peildatum te hanteren niet onredelijk was en dat de 18-maandenregeling niet van toepassing was in dit geval. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 17/1385

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2017 in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. P.W. Kuijper),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. B. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om in aanmerking te komen voor de zogenaamde 18-maandenregeling, afgewezen.
Bij besluit van 12 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juli 2017.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Tevens is de echtgenoot van eiseres verschenen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is op 1 december 2000 in dienst getreden bij de Politieacademie. Sinds 2006 heeft eiseres op papier de functie [functie 1] bekleed. Feitelijk deed zij de werkzaamheden van coördinator productbeheer. Op 14 mei 2013 is eiseres in kennis gesteld van het voornemen om haar op de LFNP-functie [functie 2] te plaatsen. Eiseres heeft hiertegen geen rechtsmiddelen ingesteld. Bij de plaatsing is eiseres er op gewezen dat deze functie het uitgangspunt is voor haar plaatsing bij de overgang van Politieacademie naar nationale politie. Eiseres is vervolgens als functievolger gematcht met de functie die zij op papier bekleedde, bij de dienst ICT.
Op 8 juli 2016 heeft verweerder aan eiseres laten weten voornemens te zijn om haar te plaatsen op de functie van [functie 3].
Op 5 september 2016 heeft eiseres verzocht om in aanmerking te komen voor de uitstroomvoorziening van de zogenaamde 18-maandenregeling. Verweerder heeft dit verzoek bij primair besluit afgewezen. In afwijking van hetgeen de bezwaaradviescommissie adviseerde heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2 Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder bij de besluitvorming uit heeft mogen gaan van de functie [functie 2], als laatste functie van eiseres, of dat dit de functie [functie 3] had moeten zijn, de functie waarop verweerder voornemens was eiseres te plaatsen. Daarnaast is tussen partijen in geschil of verweerder bij het beoordelen van de aanvraag uit heeft mogen gaan van de peildatum van 1 april 2016.
3 Eiseres voert in beroep aan dat zij feitelijk altijd de werkzaamheden van coördinator productbeheer is blijven uitvoeren. Dat zij op papier is aangesteld als [functie 1] maakt niet dat zij die functie daadwerkelijk uitvoerde. Na een aantal jaren werd het eiseres duidelijk dat de functie [functie 1] een ICT functie is. Eiseres heeft daarop meerdere malen haar werkgever gevraagd de functiebenaming in overeenstemming te brengen met haar werkelijke functie. Dit bleek niet mogelijk maar verweerder heeft toegezegd bij de LFNP matching de functienaam in overeenstemming met haar werkzaamheden te brengen. De functie van eiseres werd echter gematcht met de LFNP functie [functie 2]. Daarbij werd eiseres te kennen gegeven dat het indienen van bedenkingen zinloos zou zijn.
Eiseres heeft tegen de informatieve brief van 23 maart 2016 over de matching toch haar bedenkingen geuit. Vervolgens ontving eiseres het voorgenomen besluit van 8 juli 2016 om haar te plaatsen op de functie van [functie 3]. Toen eiseres wist dat zij geplaatst zou worden op de functie van [functie 3] heeft zij onderhavige aanvraag voor toepassing van de 18 maanden regeling ingediend.
Een beroep op flankerende voorzieningen zoals de 18 maanden regeling is alleen mogelijk in de zogenaamde voorfase van de reorganisatie. Verweerders opvatting dat de voorgenomen plaatsing van 8 juli 2016 eerst definitief had moeten zijn klopt daarom niet.
Daarnaast heeft eiseres er op mogen vertrouwen dat zij de functie die haar in het vooruitzicht werd gesteld, ook daadwerkelijk zou krijgen. Feitelijk vervult eiseres al jarenlang deze functie.
Voor verweerder valt een groot rendement te behalen indien de aanvraag van eiseres toegewezen wordt. Vanaf het moment van toekenning behoeft verweerder het salaris van eiseres maar 18 maanden door te betalen, terwijl dat anders tot eind juli 2023 zou moeten. Voor de functie waarop eiseres feitelijk werkzaam was is sprake van een forse overbezetting.
Verweerders stelling dat sprake is van onderbezetting klopt alleen als uitgegaan wordt van de peildatum van 1 april 2016. Tot 1 januari 2017 was het echter mogelijk om aanspraak te maken op de 18 maanden regeling. De door verweerder verzonnen peildatum van 1 april 2016 is derhalve onjuist.
Uit het zeer recente clusterplan van 30 juni 2017 blijkt dat op de functie van eiseres nog steeds overbezetting is van 2,67 fte.
4 Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat eiseres geen bezwaar gemaakt heeft tegen de plaatsing op de functie [functie 1] en tegen de daarbij behorende functiebeschrijving. Ook tegen de match met LFNP functie [functie 2] heeft eiseres geen bedenkingen geuit.
De stelling van eiseres dat uitgegaan dient te worden van het voornemen haar te plaatsen op de functie van [functie 3], is naar het oordeel van verweerder onjuist. Het betrof immers slechts een voornemen en geen besluit dat wijziging brengt in de positie van eiseres.
Ook wanneer uitgegaan zou zijn van de functie van [functie 3] zou sprake geweest zijn van onderbezetting, zodat ook dan de aanvraag afgewezen zou worden. Dit is ook de rede dat toepassing van de 18 maanden regeling geen financieel voordeel voor verweerder oplevert.
Tot slot heeft verweerder toegelicht waarom 1 april 2016 als peildatum genomen wordt voor de beoordeling of sprake is van over- of onderbezetting. Dit heeft te maken met gelijke behandeling van de aanvragen welke gedaan konden worden na de informatiebrief van
23 maart 2016. Na deze start van de voorfase moest de situatie gedurende de voorfase daarom ongewijzigd blijven. Met de definitieve plaatsingsbesluiten op 25 november 2016 werd de voorfase beëindigd.
5 In artikel 20a, eerste lid, van het Landelijk Sociaal Statuut Politie (de Regeling) is bepaald dat de ambtenaar met een functie vallend onder het domein Leiding of Ondersteuning, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, en bijlage 1 bij de Regeling vaststelling LFNP, zo lang hij nog niet is geplaatst op een vergelijkbare of uitwisselbare functie of is aangewezen als herplaatsingskandidaat in het kader van de reorganisatie Politiewet 2012, het bevoegd gezag kan verzoeken hem met overeenkomstige toepassing van de desbetreffende artikelen een of meer van de volgende voorzieningen toe te kennen:
h. ontheffing van werkzaamheden, met behoud van aanspraken tot het einde van zijn loopbaan als bedoeld in artikel 55aa van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp).
In artikel 20b, eerste lid, van de Regeling kan het bevoegd gezag de voorzieningen als bedoeld in artikel 20a toekennen, indien naar diens oordeel is voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de ambtenaar heeft een functie binnen een taakgebied waarvan voorzienbaar is dat met betrekking tot die functie daar in de toekomst sprake zal zijn van overbezetting, uitsluitend ten gevolge van de reorganisatie Politiewet 2012,
b. het is aannemelijk dat het toekennen van de voorziening of voorzieningen aan de ambtenaar bijdraagt aan het verkleinen van overbezetting in het taakgebied waarbinnen betrokkene werkzaam is, of het is voorzienbaar dat de ambtenaar zal worden aangewezen als herplaatsingskandidaat, en
c. de kosten van de voorziening voor de organisatie staan in een redelijke verhouding tot het te behalen rendement door het vertrek van de ambtenaar en zijn met het oog op de financiële ruimte toelaatbaar.
6 De rechtbank stelt allereerst vast dat in beroep niet langer van belang is om vast te stellen in welke functie eiseres uiteindelijk geplaatst is, aangezien in beide functies sprake is van overbezetting op 1 april 2016. De gronden die eiseres aangevoerd heeft ten aanzien van de plaatsing op de functie van [functie 3], behoeven daarom geen verdere bespreking.
7 De rechtbank stelt vast dat het geschil zich toespitst op de vraag of sprake was van overbezetting en meer in bijzonder welke datum daarvoor gehanteerd dient te worden.
Partijen zijn het er over eens dat de 18-maandenregeling tot doel heeft om vóór de reorganisatiedatum overbezetting te verminderen. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat het verweerder toegestaan was om een peildatum te hanteren om vast te stellen of sprake is van overbezetting. Daartoe acht de rechtbank het volgende van belang.
Aangezien de 18-maandenregeling een instrument is dat gebruikt dient te worden in de voorfase van de reorganisatie, heeft verweerder er voor kunnen kiezen om 1 april 2016 als peildatum te hanteren, nu deze datum direct na de politieke goedkeuring van de reorganisatie gelegen is, en daarmee als het begin van de voorfase ligt. De situatie in de bezetting zoals deze was op 1 april 2016 wordt genomen als uitgangspunt voor de verdere voorfase van de reorganisatie. Verweerder bewerkstelligt daarmee dat alle aanvragen voor regelingen zoals bijvoorbeeld de 18-maandenregeling, op gelijke wijze behandeld worden. Hiermee voorkomt verweerder de situatie dat de aanvraag van collega x afgewezen wordt omdat hij zijn aanvraag op een later moment ingediend heeft dan collega y.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen kiezen voor bovenstaand systeem om de aanvragen op een zo eerlijk mogelijke wijze te kunnen beoordelen. Dat andere onderdelen van de politie gekozen in het verleden gekozen hebben voor een ander systeem waarin bijvoorbeeld wegens het ontbreken van een bezettingsoverzicht op een bepaalde peildatum wel gekeken wordt naar het meest recente bezettingsoverzicht, maakt niet dat verweerder gehouden was dat ook zo te doen. Het stond verweerder vrij om hierin een eigen deugdelijk gemotiveerde keuze te maken. Ook de omstandigheid dat van het door verweerder gehanteerde systeem geen documenten terug te vinden zijn waaruit overleg met de bonden blijkt, maakt niet dat verweerder niet heeft kunnen komen tot deze keuze.
8 Het beroep is ongegrond.
9 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2017.
chter

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.